Incidenteel hoger beroep
27. Met betrekking tot haar standpunt dat geen sprake is van inbreuk op het Gele Merk heeft Havensluis c.s. met name bestreden dat er een aanzienlijke mate van visuele overeenstemming is. Volgens Havensluis c.s. bestaat tussen het Gele Merk en het teken Vestival geen, althans hoogstens een beperkte mate van visuele overeenstemming. In dat verband heeft zij het volgende aangevoerd:
- de enige overeenstemming tussen het Gele Merk en de Vestival tekens is het niet-onderscheidende en niet-dominante beschrijvende element VESTIVAL;
- dit beschrijvende element wordt vooraf gegaan door twee andere, langere, onderscheidende en dominante elementen VELVET VILLAINS in het Gele Merk. Deze elementen ontbreken bij de Vestival tekens;
- het element VESTIVAL heeft minder impact op de perceptie van het Gele Merk vanwege de zwakke onderscheidingskracht en de plek in het merk, onder de elementen VELVET VILLAINS;
- de toevoeging van de elementen VELVET VILLAINS maakt dat de structuur van het Gele Merk (drie woorden, zeven lettergrepen) substantieel verschilt van die van de Vestival tekens (een woord, drie lettergrepen);
- het Gele Merk en de Vestival tekens verschillen in het meest prominente element van het Gele Merk, te weten de elementen VELVET VILLAINS en
- voor wat betreft het Gele Merk en de Roze Merken komt daar nog bij dat deze grafisch totaal verschillend zijn.
Verder heeft Havensluis c.s. het onderscheidend vermogen bestreden en heeft zij betoogd dat bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar niet alle omstandigheden van het geval zijn meegewogen.
28. Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of het bestreden teken en het merk zodanig overeenstemmen dat daardoor bij het in aanmerking komende publiek van de desbetreffende waren en/of diensten directe of indirecte verwarring kan ontstaan als bedoeld in artikel 2.3 sub b BVIE, in aanmerking moet worden genomen dat het verwarringsgevaar globaal dient te worden beoordeeld volgens de indruk die het teken en het merk bij de gemiddelde consument van de betrokken waren en/of diensten achterlaten, met inachtneming van de relevante omstandigheden van het concrete geval, met name de onderlinge samenhang tussen de overeenstemming tussen teken en merk en de soortgelijkheid van de betrokken waren en/of diensten. De globale beoordeling van het verwarringsgevaar dient, wat de visuele, auditieve of begripsmatige overeenstemming tussen teken en merk betreft, te berusten op de totaalindruk die door het teken/het merk wordt opgeroepen waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen. Voorts dient rekening te worden gehouden met het onderscheidend vermogen van het merk. Er moet sprake zijn van reëel verwarringsgevaar bij de gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument van de betrokken waren en/of diensten. Verwarringsgevaar moet eerder worden aangenomen naarmate de waren en/of diensten (soort)gelijker zijn en andersom minder snel wanneer de waren en/of diensten minder overeenstemmen. Het hof stelt voorts voorop dat niet is gegriefd tegen de vaststelling van de rechtbank dat het relevante publiek bestaat uit “het festivalpubliek”, zodat het hof daar ook van uit zal gaan. Partijen hebben zich niet uitgelaten over het aandachtsniveau van dit publiek. Het hof zal daarom uitgaan van een gemiddeld aandachtsniveau.
29. Bij samengestelde merken (woord- en beeldelement) heeft het woordelement vaak een grotere impact op de consument dan het beeldelement. Reden hiervoor is dat het publiek de merken niet steeds analyseert en vaak naar het merk verwijst door gebruik te maken van het woordelement. De elementen Velvet Villains in het Gele Merk staan weliswaar boven het element Vestival maar zij zijn toch duidelijk ondergeschikt daaraan door de weergave in (substantieel) kleinere letters. Dat geldt ook voor de toevoeging URBAN MUSIC FESTIVAL in het oudere Roze Merk. De aandacht van het publiek zal dus voornamelijk uitgaan naar het woordelement Vestival; dit neemt immers zowel in het Gele Merk als in de Roze Merken een visueel prominente plek in. De verschillen in kleur en lettertype doen daaraan niet af. Er is daarom sprake van een hoge mate van visuele overeenstemming. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de Vestival-tekens in auditief en begripsmatig opzicht in beperkte mate overeenstemmen met het Gele Merk zijn geen grieven gericht zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
30. Met de rechtbank is het hof voorts van oordeel dat het beeldelement van het Gele Merk onderscheidend vermogen heeft en dat ook het woordbestanddeel Vestival, hoewel dat behoorlijk beschrijvend is voor een muziekevenement, enig onderscheidend vermogen heeft door het gebruik van de beginletter V in plaats van een F. De vormgeving van de letter V in het Gele Merk, te weten een (gesloten) omgekeerde driehoek draagt hieraan bij. De stelling van Havensluis c.s. dat het niet zo kan zijn dat door het gebruik van het Gele Merk in Turkije het onderscheidend vermogen in de Benelux zou zijn toegenomen, berust op een verkeerde lezing van het vonnis. Ook het gebruik op het Facebook-account (waarvan onweersproken is gesteld dat dit is gericht op onder meer de Turkstalige gemeenschap in de Benelux) ten behoeve van een festival in Turkije (zie r.o. 2.2), kan immers bijdragen aan de toename van het onderscheidend vermogen in de Benelux. Het hof kent, alles afwegend, op dezelfde gronden als de rechtbank aan het Gele Merk een gemiddeld onderscheidend vermogen toe.
31. In aanmerking genomen het gemiddelde onderscheidend vermogen van het Gele Merk, het feit dat sprake is van identieke diensten - te weten (de organisatie van) muzikale en ontspannende evenementen -, de beperkte auditieve en begripsmatige overeenstemming van de Vestival-tekens met het Gele Merk, de hoge mate van visuele overeenstemming, en het gemiddelde aandachtsniveau van het publiek, is het hof van oordeel dat er verwarringsgevaar aanwezig is. Havensluis c.s. heeft nog aangevoerd dat de elementen VELVET VILLAINS voldoende zijn voor het voorkomen van verwarring. Het Gele Merk draagt volgens haar immers een concept uit dat veel verder gaat dan het concept dat het enkele woord VESTIVAL uitdraagt. Van het Gele Merk gaat een schurkachtige connotatie uit waarbij het publiek zal denken aan “fluwelen schurken”. Het hof volgt dat betoog niet. Niet valt immers uit te sluiten dat het publiek beide evenementen zal associëren, in die zin dat VESTIVAL het overkoepelende geheel is en dat bijvoorbeeld VELVET VILLAINS daarbinnen een thema vormt. Er zal daarom op zijn minst gevaar voor indirecte verwarring bestaan.
32. In de tweede grief heeft Havensluis aangevoerd dat [A] het Gele Merk op geen enkel moment heeft gebruikt. Zo is hij volgens Havensluis nooit betrokken geweest bij de organisatie van welk Vestival-evenement dan ook. Dat blijkt uit het feit dat hij hier nooit bewijs van heeft overgelegd, uit verklaringen van verschillende personen die wel betrokken waren bij de organisatie en uit het vonnis tussen [X] en [A] . Ook heeft [A] nooit geld geïnvesteerd in de festivals. [A] heeft dus ook geen schade geleden door de (vermeende) inbreuk door Havensluis, aldus Havensluis.
33. Voor verwijzing naar schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [appellant] heeft zich (in de inleidende dagvaarding) op het standpunt gesteld dat Havensluis c.s. ‘de commerciële vruchten heeft geplukt’ van het gebruik van het teken Vestival op het Facebook-account. Er is daarom onder meer winstafdracht gevorderd van het op 30 juni 2018 georganiseerde evenement in Amsterdam. Naar het oordeel van het hof valt niet uit te sluiten dat [A] mogelijk schade heeft geleden door gebruik van het teken Vestival door Havensluis c.s. voor het Facebook-account waar zij tickets voor het evenement in Amsterdam verkocht. Dit kan ook gelden als bijvoorbeeld komt vast te staan dat het Gele Merk op social media door een ander (bijvoorbeeld [X] ) voor of namens [A] werd gebruikt, zoals [appellant] heeft gesteld. De grief kan daarom niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden.
Misbruik van bevoegdheid?
34. Havensluis heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het instellen van diverse procedures door [appellant] op grond van vermeende rechten op het Gele en Zwarte Merk kwalificeert als misbruik van bevoegdheid ex art. 3:13 BW omdat het doel slechts was om Havensluis te chanteren om geld te betalen voor het gebruik van haar Roze Merken.
Havensluis c.s. kan hier niet in worden gevolgd. Het procesrecht voorziet in de bevoegdheid geschillen ter beslechting aan de rechter voor te leggen in het kader van een procedure. Gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat besloten ligt in het in artikel 6 Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces, past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van (processuele) bevoegdheid door het aanspannen van een procedure. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als een eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Havensluis c.s. heeft onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat daarvan sprake was.
35. Aan bespreking van de derde incidentele grief komt het hof niet toe nu de voorwaarde waaronder de grief is ingesteld, niet is vervuld.
36. Voldoende concrete bewijsaanbiedingen die zien op feiten die van belang kunnen zijn voor de beslissingen in deze zaak zijn niet gedaan. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen nu zowel de grieven in het principaal als in het incidenteel beroep falen.
37. In principaal hoger beroep geldt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij zodat het hof hem zal veroordelen in de proceskosten van Havensluis c.s. van het principaal hoger beroep. Havensluis c.s. vordert op de voet van art. 1019h Rv. een bedrag van € 16.150,-. Volgens Havensluis c.s. is sprake van een normale zaak, is 80% besteed aan het principaal hoger beroep en 99% van de zaak aan IE-recht en 1% aan onrechtmatige daad.
38. Het hof is met Havensluis c.s. van oordeel dat deze zaak is aan te merken als een normale bodemzaak in de zin van het toepasselijke Indicatietarief in IE-zaken gerechtshoven 2017 waarvoor als maximaal indicatietarief € 20.000,- geldt. Aangezien voor de toepassing van de tarieven (daaronder begrepen de categorie indeling) principaal en incidenteel hoger beroep als één geheel gelden acht het hof een kostenverdeling van 80% (principaal hoger beroep) – 20% (incidenteel hoger beroep) redelijk. Voorts is het aandeel dat in het principaal hoger beroep is besteed aan niet-IE-rechtelijke grondslagen zeer gering zodat het hof 99% (van 80%) van het honorarium zal toewijzen op grond van art. 1019h Rv. Het aldus berekende bedrag (€ 12.790,80) ligt onder het indicatietarief en is dus toewijsbaar. Voor het niet-IE-deel (1%) gaat het hof uit van het liquidatietarief. Dat betekent dat het hof een bedrag van € 12.813,08 (€ 12.790,80 + € 22,28), zal toewijzen, vermeerderd met nakosten en rente zoals gevorderd.
39. In het incidenteel hoger beroep zal het hof Havensluis c.s. hoofdelijk in de kosten veroordelen. [appellant] heeft voor het hoger beroep een bedrag gevorderd van € 12.754,98 (8.249,98 + 4.505). Daarvan zal 20% worden toebedeeld aan het incidenteel hoger beroep. Ook in het incidenteel hoger beroep geldt dat het aandeel dat is besteed aan niet-IE-rechtelijke grondslagen zeer gering is zodat het hof 99% (van 20%) op grond van art. 1019h Rv. zal toewijzen en 1% op grond van het toepasselijke liquidatietarief. Het berekende bedrag ligt onder het indicatietarief. Een en ander betekent dat een bedrag van € 2.539,42
(€ 2.525,49 + € 13,93) toewijsbaar is. [appellant] heeft de vordering tot het verhalen van de kosten uit de bankgarantie onvoldoende met stukken onderbouwd (de bankgarantie zelf ontbreekt). De vordering wordt daarom afgewezen.