Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 5 oktober 2021
BG Retail B.V.,
de Gemeente Den Haag,
Medina Real Estate Company B.V.,
Het geding
- het procesdossier uit de eerste aanleg, waartoe behoort het eindvonnis van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2017;
- de appeldagvaarding van 18 oktober 2017 van de Gemeente;
- de incidentele memorie tot tussenkomst van BG c.s., met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomt van de Gemeente, met één productie;
- de memorie van antwoord in het incident van MREC, met één productie;
- de akte uitlating overlegging producties van BG c.s.;
- de antwoordakte van de Gemeente;
- de antwoordakte van MREC.
- op 16 januari 2018 is de zaak op de rol geïntroduceerd en is de zaak aangehouden voor het voldoen van het griffierecht;
- op 13 februari 2018 is aan de Gemeente een eerste termijn voor het nemen van een memorie van grieven verleend;
- op 24 april 2018 is de zaak ambtshalve geroyeerd;
- op 11 mei 2021 is de zaak weer op de rol gebracht ten behoeve van dit incident.
Beoordeling van het hoger beroep
NJ2015/206).
Beslissing in het incident
- verklaart DG c.s. niet-ontvankelijk in hun vordering tot tussenkomst;
- veroordeelt DG c.s. in de kosten van het incident, aan de zijde van de Gemeente en MREC tot op heden voor ieder van deze partijen begroot op € 2.228,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.