In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 2 februari 2021 het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de aanslag onroerende-zaakbelastingen niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag had de waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 155.000 per 1 januari 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de Heffingsambtenaar stelde dat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.
In hoger beroep heeft het Gerechtshof Den Haag de ontvankelijkheid van het bezwaar opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de gelegenheid had moeten bieden om het verzuim te herstellen, aangezien het bezwaarschrift in de bijlage van een begeleidend schrijven was opgenomen. Het Hof concludeerde dat het bezwaar van belanghebbende wel degelijk gericht was tegen de beschikking en de aanslag, en dat de Heffingsambtenaar niet had mogen volstaan met de niet-ontvankelijk verklaring zonder hersteltermijn te bieden. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de waarde van de woning vastgesteld op € 131.000, zoals door beide partijen was voorgesteld. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.