ECLI:NL:GHDHA:2021:1629

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
200.289.426/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en bewijslevering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een werknemer die op staande voet is ontslagen door zijn werkgever, Coöperatie Koninklijke Cosun U.A. (CBC), vanwege vermeend gesjoemel met werktijden en overuren. De werknemer, hierna te noemen [werknemer], heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin zijn verzoek om het ontslag te vernietigen werd afgewezen. De werkgever stelt dat de werknemer stelselmatig te weinig uren heeft gewerkt en heeft geprobeerd een onjuiste overwerkbon te verwisselen. De werknemer ontkent de beschuldigingen en heeft elf grieven ingediend tegen de bestreden beschikking.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van [werknemer] op 29 januari 2021, gevolgd door een verweerschrift van CBC op 30 maart 2021. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, maar het hof heeft nu de werkgever toegelaten tot bewijslevering over de gang van zaken rondom de overwerkbon van april 2020. Het hof heeft de beslissing aangehouden en verdere getuigenverhoren gepland.

De zaak illustreert de complexiteit van arbeidsrechtelijke geschillen, vooral in situaties van ontslag op staande voet, waar bewijsvoering cruciaal is. De uitspraak van het hof zal bepalend zijn voor de uitkomst van het geschil en de rechtsgeldigheid van het ontslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.289.426/01
Zaaknummer rechtbank : 8679364 HA VERZ 20-74
beschikking van 14 september 2021
inzake
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [werknemer] ,
advocaat: mr. A. Seme te Zaandam,
tegen
Coöperatie Koninklijke Cosun U.A.,
gevestigd te Breda,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: CBC,
advocaat: mr. J.C. Broekman te Breda.

1.Waar het in deze zaak om gaat

Het gaat in deze zaak om een werknemer die op staande voet is ontslagen vanwege gesjoemel met werktijden en overuren. De werkgever is van mening dat de werknemer stelselmatig te weinig uren werkte en dat hij een onjuiste overwerkbon onder valse voorwendselen heeft geprobeerd te verwisselen voor een juiste bon. De werknemer is van mening dat de verwijten van de werkgever onterecht zijn.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift van 29 januari 2021 is [werknemer] in hoger beroep gekomen van een tussen partijen onder bovenvermeld zaaknummer gegeven beschikking van 22 oktober 2020 van de rechtbank Rotterdam, team kanton, zittingsplaats Dordrecht (hierna: de kantonrechter). [werknemer] heeft elf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht en heeft producties overgelegd.
2.2
Bij verweerschrift tevens beroepschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie van het hof op 30 maart 2021, heeft CBC de grieven van [werknemer] bestreden en producties overgelegd. In incidenteel appel heeft CBC één grief aangevoerd tegen de bestreden beschikking.
2.3
[werknemer] heeft bij verweerschrift in incidenteel appel (met producties) de grief van CBC weersproken.
2.4
Op 14 juni 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij hebben partijen hun zaak doen toelichten door hun advocaten. De advocaat van [werknemer] heeft gebruik gemaakt van een aan het hof overgelegde pleitnotitie. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal maakt deel uit van het procesdossier.
2.5
Ten slotte is uitspraak bepaald.

3.Inleiding

3.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.11 een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn niet in geschil, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
  • i) [werknemer] is met ingang van 1 februari 2001 bij CBC in dienst getreden als heftruckchauffeur voor veertig uur in de week. Hij was werkzaam in de Specialiteitenfabriek te Puttershoek. Als heftruckchauffeur werkte [werknemer] in ploegendienst.
  • ii) In 2013 is [werknemer] gaan werken als administratief medewerker op de logistieke administratie van de Specialiteitenfabriek, eveneens voor veertig uur in de week. Deze functie is een dagdienstfunctie. [werknemer] werkte vanaf dat moment dus niet meer in ploegendienst. [werknemer] werkte vaak enkele uren op zaterdag. Deze uren werden binnen CBC aangemerkt als overuren.
  • iii) [werknemer] heeft op 25 mei 2020 een overwerkbon voor de maand april laten ondertekenen door zijn direct leidinggevende, [de leidinggevende] . Deze bon heeft [werknemer] bij P&O ingeleverd. De bon (getiteld “bijzondere aanwezigheidsbon”) vermeldde het volgende:
Overwerkper kalendermaand
Datum
(…)
(…)
van
tot
uur
4-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
10:00
uur
11-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
10:00
uur
18-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
10:00
uur
25-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
10:00
uur
( iv) Op 26 mei 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [werknemer] , [de leidinggevende] en [de manager productie] (manager productie Specialiteitenfabriek). In dat gesprek is [werknemer] geconfronteerd met het vermoeden dat hij zou sjoemelen met werktijden en overwerkuren.
( v) Op 27 mei 2020 heeft [werknemer] een nieuwe overwerkbon voor de maand april door [de leidinggevende] laten ondertekenen. Als datum van ondertekening vermeldde deze bon “25/5”. Deze overwerkbon heeft hij aan de secretaresse aangeboden met het verzoek de eerste overwerkbon hierdoor te (laten) vervangen. Deze bon luidde als volgt:
Overwerkper kalendermaand
Datum
(…)
(…)
van
tot
uur
4-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
9:00
uur
11-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
9:00
uur
18-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
9:00
uur
25-04-20
(…)
(…)
6:00
uur
9:00
uur
( vi) [werknemer] is op 28 mei 2020 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van die datum luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Hierbij bevestigen wij dat wij u op 28 mei 2020 op staande voet hebben ontslagen.
De redenen voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook op 28 mei hebben meegedeeld, als volgt.
Op dinsdag 26 mei jl. hebben (…) [de manager productie] (…) en (…) [de leidinggevende] met u gesproken omtrent een vermoeden van overtreding van reglement 9.4 omtrent de werktijden althans het vermoeden van het onjuist registreren van werktijden. Tijdens dit gesprek heeft u aangegeven dat u zich altijd houdt aan de werktijden en 8,5 uur aanwezig bent. U is toen gemeld dat u onze vermoedens – aan de hand van waarnemingen door [de manager productie] – niet weggenomen had en dat er controle zou plaatsvinden vanuit de aanwezigheidsregistratie. U bent na dit gesprek niet meer teruggekomen op uw beweringen.
Ook op woensdag 27 mei jl. heeft u noch t.o.v. uw leidinggevende noch t.o.v. [de manager productie] erkend dat u zich niet hield aan de werktijden. Sterker nog, u heeft woensdag 27 mei via de secretaresse toegang proberen te krijgen tot de P&O postbus met als doel een overwerk bon te verwisselen. De secretaresse had op dat moment niet de sleutel in haar bezit en heeft de bon van u aangenomen. Beide bonnen zijn in ons bezit en u heeft op alle vier de dagen dat u heeft overgewerkt in april op de tweede bon de gedeclareerde uren verminderd. U heeft uw leidinggevende ook de tweede bon laten tekenen met de reden dat u niet zeker wist dat of de eerste bon getekend was. Hier heeft u dus bewust uw leidinggevende voorgelogen en geprobeerd valsheid in geschrifte te plegen nadat u dinsdag was aangesproken op een vermoeden van onjuistheden. Dit is een strafbaar feit.
Gisteren is door ons uw aanwezigheid registratie uit het KABA systeem gehaald en gecontroleerd zoals dinsdag was aangegeven. Hieruit blijkt dat u structureel te weinig uren aanwezig was op het bedrijf. In 2020 is dit in totaal 48 uur. Daarnaast heeft u bij twee overwerk declaraties (21 en 28 maart) 1 uur meer gedeclareerd dan dat u heeft gewerkt. Daarnaast is ook gekeken naar november en december 2019 en ook daar wijken veel data af, over twee maanden ruim 7 uur te weinig aanwezig geweest. En 9-11-2019 2 uur overwerk teveel gedeclareerd.
Met uw actie van afgelopen woensdag heeft u ons zeer duidelijk gemaakt dat u doelbewust heeft gefraudeerd met de uren en u hier heel goed van op de hoogte was. U heeft – naast het gesjoemel met uren – valsheid in geschrifte gepleegd althans geprobeerd ons om de tuin te leiden en o.a. daarmee ons vertrouwen in u volledig verspeeld.
(…)
Deze redenen vormen in onderlinge samenhang maar ook elk afzonderlijk een dringende reden voor dit ontslag op staande voet.
U heeft tijdens het gesprek op 28 mei gelegenheid gehad uw kant van het verhaal te vertellen, dit heeft niet tot een ander oordeel geleid.”
3.3
Bij verzoekschrift van 28 juli 2020 – verstuurd via e-mail aan de rechtbank Rotterdam – heeft [werknemer] primair verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen en CBC te verplichten hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. Verder heeft [werknemer] verzocht CBC te veroordelen tot betaling van loon vanaf 28 mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke verhoging. Subsidiair heeft [werknemer] verzocht CBC te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatig ontslag en een billijke vergoeding.
3.4
CBC heeft in eerste aanleg primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid omdat het verzoekschrift te laat, althans op onjuiste wijze is ingediend. Subsidiair heeft CBC geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [werknemer] . Bij wijze van tegenverzoek heeft CBC verzocht om betaling door [werknemer] van de gefixeerde schadevergoeding en een bedrag aan onverschuldigd betaald loon over de maanden juni, juli en augustus 2020. Voor het geval het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, heeft CBC verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden, primair op grond van verwijtbaar handelen en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding.
3.5
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [werknemer] ontvankelijk is in zijn verzoek omdat het verzoekschrift tijdig bij de rechtbank Rotterdam is binnengekomen en overigens ook naar het juiste e-mailadres is gestuurd. De kantonrechter was voorts van oordeel dat het ontslag op staande voet per 28 mei 2020 rechtsgeldig is gegeven, zodat de vorderingen van [werknemer] werden afgewezen. Het tegenverzoek van CBC tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon ten bedrage van € 10.227,39 over de maanden juni, juli en augustus 2020 achtte de kantonrechter toewijsbaar, nu vaststaat dat CBC dit loon heeft betaald. Het verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding heeft de kantonrechter afgewezen, omdat dit verzoek niet binnen de vervaltermijn van twee maanden is ingediend.
3.6
In hoger beroep heeft [werknemer] primair verzocht dat het hof CBC zal veroordelen de arbeidsovereenkomst met ingang van 28 mei 2020 te herstellen en CBC zal veroordelen tot doorbetaling van het salaris van € 3.409,13 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld en wettelijke rente. Subsidiair heeft [werknemer] verzocht CBC te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding van € 612.448,67, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.7
CBC heeft geconcludeerd – zakelijk weergegeven – tot verwerping van het principaal appel. In incidenteel appel heeft zij verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en [werknemer] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek.
3.8
[werknemer] heeft geconcludeerd tot verwerping van het incidentele appel.

4.Beoordeling

Ontvankelijkheid van het verzoek
4.1
Aangezien het incidentele appel het meest verstrekkend is, zal het hof dit als eerste behandelen. CBC heeft in incidenteel appel – kort gezegd – aangevoerd dat [werknemer] niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in zijn verzoek, omdat dit verzoek in strijd met art. 1.3.3 van de Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak niet is verzonden naar een daartoe opengesteld veilig e-mailadres van de kantonrechter te Dordrecht. Volgens CBC is het verzoekschrift op 28 juli 2020 niet gemaild naar een ten behoeve van de ‘Veilig Mailen Voorziening’ afgegeven e-mailadres, maar gewoon naar een bij [werknemer] bekend e-mailadres van een onjuist gerecht, te weten de rechtbank Rotterdam.
4.2
In art. 33 lid 1 Rv is bepaald dat een verzoek ook elektronisch bij een gerecht kan worden ingediend indien van deze mogelijkheid voor het desbetreffende gerecht blijkt uit een voor dat gerecht vastgesteld procesreglement. Het procesreglement verzoekschriftenprocedure kanton bepaalt in art. 1.1.3 dat een verzoekschrift kan worden ingediend per post, door afgifte aan de balie of per fax. Verder is in het procesreglement bepaald dat indiening van stukken per e-mail zonder voorafgaande toestemming niet mogelijk is. Een uitzondering op dit e-mailverbod vormt de ‘Tijdelijke algemene regeling zaaksbehandeling Rechtspraak’, die in het leven is geroepen in verband met de uitbraak van het coronavirus. Art. 1.3 van deze Tijdelijke regeling bepaalt dat zolang deze regeling van kracht is processtukken ook uitgewisseld kunnen worden via de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’. Art. 1.3.3 bepaalt onder meer:
“Bij gebruik van veilig mailen maakt de verzender gebruik van het hiertoe aangewezen e-mailadres van de ‘veilig mailen voorziening van de Rechtspraak’ zoals dat per rechtbank en per zaaksoort staan vermeld op www.rechtspraak.nl (…).”
Art. 1.3.4 lid 1 van de Tijdelijke regeling bepaalt:
“Een e-mailbericht kan maar betrekking hebben op één zaak en wordt aan de mailbox verzonden van die betreffende zaaksoort van het gerecht waar de zaak aanhangig is of wordt gemaakt.”
4.3
Op de website van de Rechtspraak is per arrondissement, per locatie en per sector een e-mailadres vermeld waar veilig naartoe kan worden gemaild. Deze – beveiligde – e-mailadressen moeten partijen gebruiken voor het verzenden van processtukken via e-mail. Volgens [werknemer] was in de lijst voor het arrondissement Rotterdam (destijds) niet voorzien in een e-mailadres voor rekestzaken bij het kantongerecht Dordrecht. Daarom heeft [werknemer] ervoor gekozen het verzoekschrift in te dienen via de beveiligde e-mail voor rekestzaken bij het kantongerecht Rotterdam.
4.4
Voor zover CBC het standpunt inneemt dat [werknemer] het verzoekschrift naar (een e-mailadres van) een ander gerecht dan het kantongerecht Dordrecht heeft gestuurd, berust dit op een onjuiste veronderstelling. Het kantongerecht Dordrecht maakt onderdeel uit van de rechtbank Rotterdam. Organisatorisch gezien vormt een kantongerecht geen afzonderlijk gerecht (zie art. 2 RO). Een e-mail die is bedoeld voor het kantongerecht Dordrecht, maar is gestuurd aan de rechtbank Rotterdam is dus niet naar het onjuiste gerecht gestuurd. Zou moeten worden aangenomen dat het verzoekschrift is binnengekomen bij de rechtbank (of het kantongerecht) Rotterdam in plaats van bij het kantongerecht Dordrecht dan kan de zaak intern worden doorgeleid naar de kantonrechter Dordrecht. Een en ander behoeft dus niet te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek.
4.5
Voor zover CBC het standpunt inneemt dat [werknemer] het verzoekschrift niet naar een ‘veilig mailen voorziening’ van de rechtbank Rotterdam heeft gestuurd, geldt het volgende. [werknemer] heeft bij verweerschrift in incidenteel appel gedetailleerd toegelicht dat bij veilig mailen via Zivver het beveiligd e-mailadres in de balk ‘geadresseerde’ wordt geconverteerd naar een ander adres. In dit geval wordt kantonverzoek.rtm@rechtspraak.nl geconverteerd in: kanton.verzoekschriften.en.kortgedingen.rb-rotterdam@rechtspraak.nl. CBC heeft deze toelichting niet – althans niet voldoende – weersproken. Het hof gaat er dan ook van uit dat [werknemer] zijn verzoek naar een door de rechtspraak aangewezen, beveiligd e-mailadres bij de rechtbank Rotterdam heeft verstuurd. Het incidenteel appel is dus ongegrond.
Bewijslevering met betrekking tot de gang van zaken omtrent de overwerkbon april 2020
4.6
CBC heeft aan het ontslag op staande voet onder meer ten grondslag gelegd dat [werknemer] heeft geprobeerd de eerste overwerkbon voor de maand april 2020 – waarop [werknemer] te veel overuren had gedeclareerd – te verwisselen voor een andere overwerkbon, met minder overuren. Zij heeft daarover het volgende aangevoerd.
  • [de manager productie] heeft in april 2020 – toen [de leidinggevende] vaak afwezig was – diverse keren geconstateerd dat er rond 13.00 uur al niemand meer aanwezig was op de afdeling logistiek. Verder heeft de P&O medewerker van de Specialiteitenfabriek in mei 2020 onregelmatigheden geconstateerd bij de overwerkbonnen van enkele medewerkers. Dit was aanleiding voor nader onderzoek.
  • Op 26 mei 2020 is met [werknemer] gesproken over zijn aanwezigheid. Daarbij is hem gevraagd of hij wel conform afspraak 8,5 uur per dag aanwezig was (acht uur werk en een half uur lunchpauze). [werknemer] heeft geantwoord dat hij altijd 8,5 uur maakte. Aan het eind van het gesprek is [werknemer] te kennen gegeven dat er een gedetailleerde controle van de KABA-gegevens (de gegevens uit het aanwezigheidsregistratiesysteem van CBC) zou plaatsvinden.
  • [werknemer] was kennelijk gealarmeerd door het gesprek dat op 26 mei 2020 had plaatsgevonden. Hij heeft getracht de overwerkbon over april 2020, die [de leidinggevende] op 25 mei 2020 had ondertekend en die [werknemer] diezelfde dag bij P&O had ingeleverd, te vervangen door een andere. Op die eerste overwerkbon had [werknemer] te veel uren gedeclareerd. [werknemer] heeft tegen [de leidinggevende] gezegd dat hij niet zeker wist of de reeds ingeleverde bon al afgetekend was en hij heeft hem gevraagd een nieuwe bon te ondertekenen en deze te dateren op 25 mei 2020. Op de tweede bon werden minder overuren gedeclareerd.
  • [werknemer] is vervolgens naar de vertrouwenspersoon gegaan om te vragen hoe hij een en ander verder moest aanpakken omdat [de manager productie] niet op zijn plaats zat. De vertrouwenspersoon heeft hem naar de secretaresse, [de secretaresse] , verwezen. [werknemer] heeft [de secretaresse] gevraagd of zij een sleutel van de postbus had om de bon om te ruilen. [de secretaresse] gaf aan die niet te hebben. Daarop heeft [werknemer] met haar afgesproken dat zij zou achterhalen wie wel een sleutel had en dat zij dan de bon zou omwisselen. Omdat [de secretaresse] het niet vertrouwde, heeft zij de nieuwe bon aan [de manager productie] gegeven, die toen constateerde wat [werknemer] van plan was geweest.
  • [werknemer] heeft over het omwisselen van de bon geen openheid van zaken gegeven tegen [de manager productie] , hoewel hij [de manager productie] op de gang tegenkwam toen hij terugliep van zijn bezoek aan [de secretaresse] . Tegen [de leidinggevende] heeft [werknemer] evenmin gezegd wat hij werkelijk wilde gaan doen. Zowel tegen [de leidinggevende] als tegen [de secretaresse] heeft [werknemer] gezegd dat het hem erom ging een niet-getekende overwerkbon te vervangen door een getekende bon.
4.7
[werknemer] heeft deze gang van zaken betwist. Ter zake van de overwerkbon van april 2020 heeft [werknemer] onder meer het volgende aangevoerd. [werknemer] is in mei geruime tijd ziek geweest. Toen hij weer ging werken, moest hij de gemaakte overwerkuren over de maand april 2020 nog doorgeven. Hij heeft op 25 mei 2020 de eerste overwerkbon op basis van zijn herinnering opgesteld, in de wetenschap dat hij altijd veel overuren maakte. Daarbij heeft [werknemer] aangetekend dat het te doen gebruikelijk was dat [werknemer] voor de doordeweekse overwerkuren niet betaald kreeg, maar deze in de weekenden compenseerde, wat verklaart dat hij geen precieze herinnering had over het aantal overuren in april. Na het gesprek van 26 mei 2020 heeft hij op 27 mei 2020 overleg gehad met [de leidinggevende] over de opgegeven uren. Er is toen besloten het overwerkformulier over april aan te passen van vier uur per zaterdag naar drie uur per zaterdag. Bij dat gesprek was zijn collega [collega] aanwezig. Omdat [werknemer] nooit eerder een overwerkformulier had aangepast, vond hij het beter hierover de vertrouwenspersoon te raadplegen. Op weg naar de vertrouwenspersoon viel het [werknemer] pas op dat [de leidinggevende] de tweede overwerkbon op 25 mei had gedateerd in plaats van op 27 mei.
4.8
Voor het antwoord op de vraag of CBC [werknemer] op goede gronden op staande voet heeft ontslagen, is van doorslaggevend belang of [werknemer] – zoals CBC stelt maar [werknemer] uitdrukkelijk betwist – heeft geprobeerd de eerste door hem ingediende overwerkbon over april 2020 om te wisselen om zo te verhinderen dat uit zou komen dat hij te veel overuren had gedeclareerd. Nu [werknemer] de door CBC gestelde gang van zaken omtrent de overwerkbon voor april 2020 gemotiveerd heeft betwist, zal het hof CBC toelaten tot het leveren van bewijs van haar onder 4.6 genoemde stellingen.
4.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.Beslissing

Het hof:
  • laat CBC toe tot het bewijs van de onder 4.6 genoemde stellingen;
  • bepaalt dat, indien CBC getuigen wil doen horen, de getuigenverhoren zullen worden gehouden in een der zittingszalen van het Paleis van Justitie aan de Prins Clauslaan 60 te
  • bepaalt dat, indien één der partijen binnen veertien dagen na heden, onder gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide partijen en de te horen getuigen in de maanden
  • verstaat dat het hof reeds beschikt over een kopie van de volledige procesdossiers in eerste aanleg en in hoger beroep, inclusief producties, zodat overlegging daarvan voor het getuigenverhoor niet nodig is;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A. Joustra, A.M.A. Verscheure en A.J.P. van Beurden en is ondertekend en uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ter openbare terechtzitting van 14 september 2021 in aanwezigheid van de griffier.