ECLI:NL:GHDHA:2021:1620

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
200.273.675/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over afgifte en correctie notulen van een algemene ledenvergadering van een Alevitische vereniging

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de Ehlibeyt Culturele Vereniging voor Haarlem en omstreken (EKD) tegen een notulist, [geïntimeerde], over de afgifte van notulen van een algemene ledenvergadering (alv) van de Federatie van Alevitische Verenigingen in Nederland, gehouden op 16 juni 2019. EKD vordert dat de notulist schriftelijk meedeelt dat de notulen onjuist zijn en dat de handgeschreven notulen worden overhandigd. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere afwijzing door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam op 3 januari 2020, die oordeelde dat de vorderingen niet toewijsbaar waren.

Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de stukken en de verklaringen van beide partijen. EKD stelt dat de notulen onjuist zijn omdat de alv van 16 juni 2019 al was beëindigd toen een besluit tot oprichting van een commissie werd genomen. [geïntimeerde] betwist deze onjuistheid en stelt dat de notulen correct zijn. Het hof oordeelt dat EKD onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notulen onjuist zijn en dat er geen spoedeisend belang is bij de gevorderde voorzieningen. Bovendien is het hof van mening dat de vorderingen van EKD niet toewijsbaar zijn, omdat de alv van 8 december 2019 heeft besloten tot beëindiging van het lidmaatschap van EKD, en dat dit besluit niet afhankelijk is van de juistheid van de notulen van de alv van 16 juni 2019.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt EKD in de kosten van het hoger beroep. De kosten worden vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en € 2.228,- voor het salaris van de advocaat. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 juli 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.273.675/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/587207/KG ZA 19-1253
arrest in kort geding van 13 juli 2021
inzake
Ehlibeyt Culturele Vereniging voor Haarlem en omstreken,
gevestigd te Haarlem,
appellante,
hierna te noemen: EKD,
advocaat: mr. J. Cortet te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geïntimeerde],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Besli te Ede.

1.Korte aanduiding van de zaak

In dit kort geding vordert een Alevitische vereniging jegens de opsteller van notulen van een in 2019 gehouden algemene ledenvergadering van de Federatie van Alevitische Verenigingen in Nederland (onder meer) dat deze aan diverse betrokkenen en organisaties schriftelijke meedeelt dat de notulen op een bepaald punt niet juist zijn. Daarnaast wordt afgifte van de desbetreffende handgeschreven notulen gevorderd.

2.Het geding

2.1
Bij exploot van 31 januari 2020 is EKD in hoger beroep gekomen van het door de voorzieningenrechter in de rechtbank te Rotterdam gewezen vonnis van 3 januari 2020. EKD vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van EKD jegens [geïntimeerde] alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
2.2
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep, met veroordeling van EKD in de proceskosten.
2.3
Partijen hebben ter (via Skype-verbinding plaatsgevonden) zitting van 22 juni 2021 de zaak door hun advocaten, mrs Cortet en Besli voornoemd, laten toelichten. Daarbij heeft mr. Besli gepleit aan de hand van pleitnotities die tevoren aan het hof zijn toegestuurd. Vervolgens is arrest gevraagd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds niet is betwist, in hoger beroep uit van het volgende.
3.2
EKD is een vereniging van de alevitische gemeenschap in Haarlem en omstreken.
3.3
[geïntimeerde] is lid van een van de verenigingen die lid is van de vereniging Federatie van Alevitische Verenigingen in Nederland (hierna: Hakder).
3.4
De statuten van Hakder bepalen dat haar algemene vergadering (hierna: alv) bestaat uit de afgevaardigden van de lid-organisaties en bestuursleden van Hakder die eveneens als afgevaardigden worden aangeduid. In de alv heeft iedere afgevaardigde één stem. Verder bepalen de statuten dat in een alv uit de aanwezige afgevaardigden en uitgenodigde gasten een raad (hierna: de raad) wordt gevormd die is belast met het leiden van de vergadering, het behandelen van de agendapunten en het opstellen van de notulen. Rechtsgeldige besluiten van de alv vereisen de aanwezigheid van tenminste de helft plus één van het aantal afgevaardigden.
3.5
Op 16 juni 2019 heeft een alv van Hakder plaatsgevonden. Daaraan hebben de afgevaardigden van de negen lid-organisaties en uitgenodigde gasten deelgenomen. EKD was op dat moment een lid-organisatie van Hakder. [geïntimeerde] was als gast bij de vergadering aanwezig. De raad is gevormd door de heer [voorzitter] (hierna: Can), voorzitter, [geïntimeerde], secretaris, en mevrouw [raadslid] (hierna: [raadslid]).
3.6
[geïntimeerde] heeft de vergadering genotuleerd. Bij de stukken bevinden zich verschillende versies van de notulen. In de als prod. 12 door EKD overgelegde notulen is onder meer het volgende vermeld:
“Na de pauze stelde de afgevaardigde van Bergen op Zoom, Aydin Akkaya, zei dat doordat hij eerder weg moest alvast een voorstel te doen. (…)Om de problemen van de Haarlemse vereniging op te lossen moet een commissie worden opgericht en de Haarlemse vereniging moet de gang naar de rechter terzijde schuiven. (…) De voorzitter van de Raad [voorzitter], heeft gezegd dat door de chaotische verloop en de onduidelijkheid in de statuten, kunnen wij als Raad de Algemene ledenvergadering niet afmaken. (…) Op verzoek van de meerderheid is besloten om betreffende de problemen aangaande de Haarlemse vereniging een commissie te vormen en de problemen die aan de Raad van Discipline zijn gebleken en om een oplossing aan te reiken op de eerstvolgende Algemene ledenvergadering.
In de commissie zal van ieder vereniging een persoon deelnemen en zij zullen onderling dag en datum bepalen om over de oplossing te vergaderen.
De personen die in de Commissie zitten:
(….)
De Raad, heeft nadat commissie op de algemene ledenvergadering is gevormd, de huidige Hakder bestuur gezegd tot aan de volgende algemene ledenvergadering belast te zijn. (…).”
3.7
De in de notulen genoemde commissie heeft in het najaar van 2019 een verslag (gesteld in de Turkse taal) uitgebracht. In de Nederlandse vertaling van dit verslag (productie 19 van [geïntimeerde]) staat – voor zover van belang – het volgende:
“(…)
De taak van de Commissie: om de problemen tussen HAKDER en EKD te rapporteren en de Algemene Vergadering adviseren over een mogelijk ontzettingsbesluit van EKDvereniging.
[…]
Een vergadering van de Algemene Vergadering van HAKDER werd gehouden op 16 juni 2019 en HAKDER kondigde de rapporten van het bestuur, de Raad van Discipline en de Raad van toezicht aan. Naar aanleiding van de gepresenteerde verslag over de Haarlemse vereniging van de Raad van Discipline ontstane discussies, is er in het kader van de aanbevelingen voor een commissie als oplossing besloten.
(…)
Conclusie:
Het bestuur van EKD vereniging erkenden de commissie niet die was ingesteld bij het besluit van de Algemene Vergadering en die vertegenwoordigers had van bijna elke vereniging en [heeft] niet gereageerd op uitnodigingen en afspraken.
Het bestuur van de HAKDER federatie, hebben gehoor gegeven aan onze uitnodigingen om een einde te maken aan deze talloze rechtszaken. En op verzoek van de Commissie heeft HAKDER de ontzetting agendapunt gedurende periode van de commissie van de agenda gehaald, zodat zij onafhankelijk en comfortabel hun opdracht konden vervullen. De redenen en feiten van EKD zijn ons niet [bekend], omdat ze niet hebben meegewerkt.
Als leden van de commissie hebben we besloten dat er niets meer over blijft om te doen, en besluiten de zaak voor te leggen aan de algemene vergadering. (…)”.
3.8
Bij brief van 10 november 2019, verzonden als bijlage bij een e-mail van
11 november 2019, heeft het bestuur van Hakder aan EKD meegedeeld dat zij voornemens is om het lidmaatschap van EKD op te zeggen en dat zij dit voornemen tijdens de eerstvolgende alv van 8 december 2019 ter stemming wil brengen.
3.9
Bij brief van 23 november 2019 heeft de Raad van Discipline van Hakder de alv geadviseerd om EKD uit het lidmaatschap te ontzetten.
3.1
Op 8 december 2019 heeft opnieuw een alv van Hakder plaatsgevonden. Tijdens deze alv heeft een meerderheid van de afgevaardigden een voorstel van EKD tot herziening van de notulen van de op 16 juni 2019 gehouden alv verworpen. Vervolgens heeft een meerderheid van de afgevaardigden gestemd (28 tegen 7) gestemd voor het voorstel tot beëindiging van het lidmaatschap van EKD.

4.De beoordeling van het hoger beroep

4.1
Bij dagvaarding van 13 december 2019 heeft EKD het onderhavige kort geding aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. EKD heeft (na wijziging van eis) gevorderd, samengevat weergegeven, dat [geïntimeerde] wordt bevolen om schriftelijk aan verschillende aan Hakder gelieerde derden mee te delen dat de notulen van de alv van 16 juni 2019 onjuist zijn op het punt van de oprichting van een commissie. In het verlengde daarvan vordert EKD dat [geïntimeerde] wordt bevolen de vijf personen die nadien het desbetreffende commissierapport hebben uitgebracht schriftelijk te verzoeken te stoppen zich onder verwijzing naar de notulen deel van die commissie te noemen. Ten slotte heeft EKD een bevel tot overlegging van de desbetreffende handgeschreven notulen gevorderd.
4.2
Bij vonnis van 3 januari 2020 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en EKD in de kosten veroordeeld. Hiertoe overwoog de voorzieningenrechter, samengevat weergegeven, als volgt. Het bevel tot het doen van de genoemde mededeling is niet toewijsbaar omdat in kort geding niet kan worden vastgesteld wat op de alv van 16 juni 2019 is gezegd en besloten. Daar komt bij dat [geïntimeerde] de notulen niet als enige heeft opgesteld en ondertekend; Can heeft verzocht in de notulen de vorming van de commissie op te nemen. Verder is niet weersproken dat de notulen op de alv van 8 december 2019 niet zijn aangenomen, aldus telkens de voorzieningenrechter. Uit de stukken volgt niet dat [geïntimeerde] (juridisch) heeft erkend dat op de alv van 16 juni 2019 geen commissie was gevormd (4.6). De vordering om vijf personen van de commissie schriftelijk te verzoeken zichzelf niet langer een commissie te noemen en zich niet op de notulen te beroepen is evenmin toewijsbaar, onder meer omdat daartoe een grondslag ontbreekt, EKD haar belang bij de vordering niet heeft toegelicht en de vordering onbepaalbaar is. Daarmee is ook de vordering om het schriftelijke verzoek te sturen aan EKD, Hakder, de afgevaardigden van de lid-organisaties en de Europese Alevitische Confederatie niet toewijsbaar (4.7). Ten slotte is ook de vordering tot afgifte aan EKD van de handgeschreven aantekeningen van de alv niet toewijsbaar nu niet vast staat dat [geïntimeerde] hierover nog beschikt, terwijl ook niet is toegelicht op welke grondslag [geïntimeerde] hiertoe kan worden verplicht en welk belang EKD bij het verzoek (nog) heeft (4.8).
4.3
EKD heeft tegen dit vonnis 11 grieven aangevoerd die ertoe strekken dat de onder 4.1 genoemde vorderingen jegens [geïntimeerde] alsnog worden toegewezen.
4.4
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat voor de toewijsbaarheid van in kort geding gevorderde voorzieningen moet worden beoordeeld of in kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat tussen partijen een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan de verwerende partij tot de verlangde prestatie(s) is gehouden. Daarbij geldt dat in kort geding in beginsel geen plaats is voor (nadere) bewijslevering door middel van het horen van getuigen. Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening voor toewijzing in aanmerking komt, dient mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van de uitspraak bij die voorziening een spoedeisend belang heeft.
4.5
Volgens EKD heeft zij belang bij de gevorderde voorlopige voorzieningen, omdat op de alv van 8 december 2019 EKD door de alv de mogelijkheid is onthouden de notulen te laten herzien terwijl op die notulen de oprichting van de commissie en – begrijpt het hof de stellingen van EKD – de beëindiging van het lidmaatschap van EKD zijn gebaseerd. De notulen zijn onjuist, omdat de alv van 16 juni 2019 al was beëindigd toen het desbetreffende – volgens EKD daardoor ongeldige – besluit tot oprichting van een commissie werd genomen. Dit is nadien ook erkend door [geïntimeerde] en de onjuistheid van de notulen wordt onder meer bevestigd door het feit dat verschillende versies van de notulen in omloop zijn, aldus EKD.
4.6
[geïntimeerde] heeft betwist dat de door haar opgestelde notulen onjuist zijn. Volgens haar geven de notulen weer wat is besproken en besloten. Hiertoe heeft zij diverse schriftelijke verklaringen van op de alv aanwezigen heeft overgelegd. [geïntimeerde] heeft zowel in haar schriftelijke verklaring (prod. 30 bij mva) als ter zitting toegelicht hoe het volgens haar komt dat verschillende versies van de notulen in omloop zijn. Voorts heeft zij het gestelde (spoedeisend) belang bij de vorderingen betwist.
4.7
Naar het oordeel van het hof zijn de gevorderde voorzieningen in dit kort geding om verschillende redenen niet toewijsbaar.
4.8
Allereerst heeft EKD haar (spoedeisend) belang bij haar vorderingen onvoldoende toegelicht en onderbouwd. Vast staat immers dat de alv van 8 december 2019 heeft besloten tot beëindiging van het lidmaatschap van EKD van Hakder. EKD was op deze alv ook vertegenwoordigd. In het eindrapport van de Raad van Discipline van 23 november 2019 (prod. 4 van [geïntimeerde]) – een ander orgaan dan de meergenoemde commissie – is de alv geadviseerd EKD als lid van Hakder te ontzetten. Een dergelijk advies ontbreekt in het onder 3.7 bedoelde commissieverslag. Mede tegen deze achtergrond valt niet (zonder meer) in te zien dat (i) de ontzetting uit het lidmaatschap berust op het commissieverslag en (ii) die ontzetting ongeldig zou zijn of anderszins ongedaan zou (kunnen) worden gemaakt indien achteraf vast zou komen te staan (of door [geïntimeerde] schriftelijk zou worden meegedeeld) dat de notulen onjuist zijn en de commissie buiten de alv is opgericht. Om deze redenen is een voldoende belang ook niet (zonder meer) gelegen in de andere (kort geding) procedure, waarop EKD zich ter zitting in hoger beroep nog heeft beroepen. Eventuele vaststellingen in het onderhavige kort geding hebben ook geen gezag van gewijsde in andere procedures.
4.9
Daarnaast kan in dit kort geding, waarin in beginsel geen ruimte is voor nadere bewijslevering zoals door het horen van getuigen, niet worden vastgesteld wat op de alv van 16 juni 2019 feitelijk is gezegd en besloten. Tegenover de door EKD overgelegde verklaringen en correspondentie heeft [geïntimeerde] tal van andersluidende verklaringen in het geding gebracht. Verder heeft [geïntimeerde] zowel in haar schriftelijke verklaring als ter zitting in hoger beroep uitgelegd hoe het volgens haar is gekomen dat verschillende versies van de notulen bestaan. Die versies komen bovendien op het springende punt – de oprichting van de commissie – inhoudelijk overeen. Van een (juridisch relevante) erkenning van [geïntimeerde] dat de inhoud van de notulen, waar het gaat om de daarin opgenomen vermelding van het besluit tot oprichting van de commissie, niettemin onjuist zou zijn, is niet gebleken. De door EKD gestelde onjuistheid van de notulen is op grond van de stukken verder ook niet zodanig aannemelijk dat daarin een rechtvaardiging voor toewijzing van de gevorderde voorzieningen kan worden gevonden.
4.1
Voor zover EKD in dit verband nog heeft aangevoerd dat van die onjuistheid moet worden uitgegaan omdat op [geïntimeerde] de bewijslast zou rusten van de gestelde juistheid van de notulen, ziet zij eraan voorbij dat het aan EKD is om de onjuistheid van de notulen, waarop zij haar vorderingen baseert, voldoende aannemelijk te maken. Bovendien hebben beide partijen hun lezing van de feitelijke gang van zaken rond de alv van 16 juni 2019 met stukken onderbouwd waardoor in kort geding ongeacht de bewijslastverdeling niet worden vastgesteld welke partij het gelijk aan zijn zijde heeft.
4.11
Ten slotte heeft EKD – ook indien van onjuistheid van de notulen zou moeten worden uitgegaan – niet (voldoende) toegelicht en onderbouwd op welke rechtsgrond [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van (voormalig) notulist jegens EKD tot het doen van de gevorderde schriftelijke mededelingen gehouden zou zijn. Hetzelfde geldt voor de gevorderde afgifte van de handgeschreven notulen.
4.12
Op grond van al het voorgaande zijn de vorderingen van EKD niet toewijsbaar en waren zij dat evenmin ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter. De grieven 4, 5 en 6 falen en de overige grieven behoeven geen verdere bespreking. Wat grief 2 betreft, waarin EKD klaagt dat zij in eerste aanleg onvoldoende gelegenheid heeft gehad om op de producties van [geïntimeerde] te reageren, overweegt het hof nog dat EKD daartoe inmiddels in hoger beroep ruimschoots de gelegenheid heeft gehad, zodat zij niet in haar processuele belangen is geschaad.
4.13
Het vonnis, waarin de vorderingen zijn afgewezen, zal worden bekrachtigd.
4.14
EKD zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Voor de door [geïntimeerde] gevorderde volledige proceskostenveroordeling bestaat daarbij geen aanleiding. Daarvoor is slechts plaats in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, waarvan pas sprake is als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, zoals in het geval eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516). De rechter past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Van zulk misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen van de zijde van EKD is onvoldoende gebleken zodat de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten (waaronder de gevorderde kosten van de beëdigde vertalingen) niet toewijsbaar is. Op grond van art. 239 Rv zijn (uitsluitend) toewijsbaar het volgens het liquidatietarief te begroten salaris van de advocaat en de verschotten (in dit geval: het griffierecht). De vordering ter zake van de proceskosten zal in zoverre worden toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd. Voor een veroordeling van EKD in de kosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt bij het laten vertalen van Turkstalige stukken waarnaar zij heeft verwezen bestaat geen goede grond; dat [geïntimeerde] aanleiding heeft gezien om deze vertalingen te laten maken vanwege vraagtekens die door EKD, die de Turkse taal beheerst, ‘in algemene zin’ zijn geplaatst bij eerdere vertalingen maakt dit niet anders. Het gaat (ook) te ver om hierin een onrechtmatige daad van of misbruik van procesrecht door EKD te zien.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 3 januari 2020;
veroordeelt EKD in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op
€ 332,- voor griffierrecht en op € 2.228,- voor salaris van de advocaat;
verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Lenselink, J.M. van der Klooster en S. Sicking en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer J.E.H.M. Pinckaers op 13 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.