ECLI:NL:GHDHA:2021:1577

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
200.262.783
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van het inleveren van een leaseauto na zes maanden ziekte van een werknemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een werknemer, die na zes maanden ziekte zijn leaseauto moet inleveren, recht heeft op een financiële vergoeding van zijn werkgever voor het verlies van het privégebruik van de auto. De appellant, die sinds 1 november 1997 in dienst is bij Intergamma B.V., had in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter Intergamma zou veroordelen tot betaling van € 943,- netto per maand ter zake van het verlies van het privégebruik van de leaseauto, met wettelijke verhoging en rente. De kantonrechter had deze vordering afgewezen, waarna de appellant in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat de Mobiliteitsregeling, zoals opgenomen in de Personeelsgids van Intergamma, bepaalt dat na zes maanden ziekte de leaseauto moet worden ingeleverd en dat de werknemer geen recht heeft op enige vergoeding voor het verlies van het privégebruik van de auto. Het hof oordeelde dat de appellant akkoord was gegaan met deze regeling door zijn handtekening onder de gebruiksovereenkomst en de arbeidsvoorwaarden. De appellant stelde dat het privégebruik van de leaseauto als loon moet worden aangemerkt, maar het hof oordeelde dat de wet geen ruimte biedt voor een dergelijke interpretatie.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de geldigheid van interne regelingen binnen bedrijven en de noodzaak voor werknemers om zich bewust te zijn van de voorwaarden die aan hun arbeidscontracten zijn verbonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.262.783/01
Rolnummer rechtbank : 7686615 RL EXPL 19-8676

arrest van 13 juli 2021 in kort geding

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen te Den Haag,
tegen

INTERGAMMA B.V.,

gevestigd te Leusden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Intergamma,
advocaat: mr. E.M.Y. Sørensen te Rotterdam.

Waar deze zaak over gaat

Het gaat in deze zaak over de vraag of een werknemer die na zes maanden ziekte zijn leaseauto heeft moeten inleveren, recht heeft op een financiële vergoeding van zijn werkgever voor het verlies van het privégebruik van de auto.

Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
  • de appeldagvaarding van 15 juli 2019 waarbij [appellant] in hoger beroep is gekomen van het op 18 juni 2019 tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2019:7054);
  • het op 1 oktober 2019 gewezen tussenarrest van het hof Den Haag;
  • de door Intergamma overgelegde producties 18-26;
  • de concept memorie van grieven;
  • het proces-verbaal van de op 4 november 2019 gehouden comparitie na aanbrengen;
  • de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis, met een productie;
  • de memorie van antwoord, met een productie;
  • het schriftelijk pleidooi namens [appellant];
  • het schriftelijk pleidooi namens Intergamma.
1.2
Partijen hebben om arrest gevraagd, waarvan de uitspraak nader is bepaald op heden.

De beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het hof gaat uit van de volgende, als vaststaand aan te merken feiten. Daarbij heeft het hof mede acht geslagen op de toelichting op grief I van [appellant] en de reactie daarop van Intergamma.
i. i) [appellant] is sinds 1 november 1997 in dienst bij Intergamma.
ii) De inhoud van de arbeidsovereenkomst is vastgelegd in een door [appellant] ondertekende brief van 21 augustus 1997. In deze brief is opgenomen dat [appellant] door de ondertekening verklaart akkoord te gaan met de voor Intergamma geldende arbeidsvoorwaarden zoals vermeld in het arbeidsreglement (hierna: het Arbeidsreglement).
iii) Het Arbeidsreglement is nadien ‘omgedoopt’ tot Personeelsgids (hierna: de Personeelsgids). Die naamswijziging is (met een aantal andere wijzigingen) in mei 1999 per brief door Intergamma aan [appellant] medegedeeld (en toegelicht). [appellant] heeft die brief voor akkoord getekend.
iv) De Personeelsgids kent een zogeheten mobiliteitsregeling (hierna: de Mobiliteitsregeling).
v) Aan [appellant] is door Intergamma een leaseauto ter beschikking gesteld (hierna: de leaseauto) die hij ook voor privédoeleinden mocht gebruiken. Op 5 januari 2016 heeft [appellant] in dat verband een stuk met als opschrift ‘GEBRUIKSOVEREENKOMST’ ondertekend (hierna: de Gebruiksovereenkomst). In deze overeenkomst is bepaald:
‘4. Werknemer verklaart kennis te hebben genomen van de mobiliteitsregeling zoals vermeld in de Personeelsgids (…).’
vi) In de versie van de Personeelsgids van februari 2016 houdt de Mobiliteitsregeling onder andere het volgende in:
‘17.2 Mobiliteitsregeling
17.2.1
Inleiding
 Werkgever voorziet voor haar werknemers in een bijdrage in de mobiliteitskosten. (…)
 Werknemer kan zelf bepalen of hij deze bijdrage besteedt aan een lease-auto. (…)
17.2.3
Beëindiging
(…)
 Indien werknemer ziek is houdt hij de beschikking over de lease- en mobiliteitsbijdrage. Na 6 maanden ziekte moet de lease-auto worden ingeleverd/wordt de mobiliteitsbijdrage stopgezet.’
Deze regeling is blijkens de inhoudsopgave van de Personeelsgids laatstelijk gewijzigd op 1 juli 2014.
vii) [appellant] is sinds 4 april 2018 volledig arbeidsongeschikt.
viii) In een telefoongesprek op 7 augustus 2018 en bij brief van 13 augustus 2018 is namens Intergamma aan [appellant] medegedeeld dat volgens de Personeelsgids de leaseauto bij zes maanden ziekte word ingenomen door Intergamma en dat dit betekent dat de leaseauto zal worden ingenomen als [appellant] op 4 oktober 2018 nog ziek/arbeidsongeschikt is.
ix) Op 19 november 2018 is de leaseauto bij [appellant] opgehaald.
in eerste aanleg
3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de voorzieningenrechter Intergamma veroordeelt om met ingang van 19 november 2018 conform de voorwaarden van de Mobiliteitsregeling € 943,- netto per maand aan [appellant] te betalen ter zake van het verlies van het privégebruik van de leaseauto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:25 BW en de wettelijke rente, met veroordeling van Intergamma in de proceskosten.
3.2
Bij het vonnis van 18 juni 2019 heeft de kantonrechter (voorzieningenrechter) de gevorderde voorlopige voorzieningen afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
in hoger beroep
4.1
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven tegen het vonnis van 18 juni 2019 aangevoerd. Daarmee beoogt hij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof voor te leggen. Het hoger beroep strekt ertoe dat het hof het vonnis zal vernietigen, [appellant]’s in eerste aanleg ingestelde vordering alsnog zal toewijzen, en – bij wijze van vermeerdering van eis – Intergamma tevens zal veroordelen om met ingang van 19 november 2018 aan [appellant] te betalen een bedrag van € 371,08 netto per maand ter zake van het verlies van brandstofvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de wettelijke rente, een en ander met veroordeling van Intergamma in de kosten van beide instanties.
4.2
Intergamma heeft de grieven bestreden en concludeert – zakelijk weergegeven – tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
4.3
Intergamma heeft er geen bezwaar tegen gemaakt dat [appellant] zijn eis in hoger beroep heeft vermeerderd. De eisvermeerdering is naar het oordeel van het hof niet strijdig met de eisen van een goede procesorde. Het hof zal daarom beslissen op de gewijzigde eis.
prejudiciële vraag aan de Hoge Raad?
5.1
[appellant] heeft gesuggereerd dat de vraag of het (bestendig) privégebruik van een leaseauto al dan niet moet worden aangemerkt als loon in de zin van art. 7:629 BW, geschikt is om in een prejudiciële procedure ter beantwoording aan de Hoge Raad voor te leggen. Intergamma heeft dit weersproken en zich tegen het ingang zetten van een prejudiciële procedure verzet.
5.2
Het hof ziet in de suggestie van [appellant] – die kennelijk als verzoek is bedoeld – geen aanleiding om deze vraag als prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voor te leggen. Naar het oordeel van het hof leent de vraag zich daarvoor niet omdat onvoldoende aannemelijk is geworden dat een antwoord daarop nodig is om op de vordering van [appellant] te beslissen en rechtstreeks van belang is voor de in lid 1 onder a of b van art. 392 Rv bedoelde gevallen.
de beoordeling van de grieven
6.1
Met grief I betoogt [appellant] naar de kern genomen dat Intergamma onvoldoende onderbouwd heeft gesteld of aannemelijk gemaakt dat de Mobiliteitsregeling van toepassing is op de arbeidsovereenkomst met [appellant] en dat zij dus op grond van de ten tijde van zijn ziekmelding geldende arbeidsvoorwaarden gerechtigd was om zes maanden na zijn eerste ziektedag de leaseauto zonder enige vorm van compensatie in te nemen.
6.2
Naar het voorshands oordeel van het hof faalt dit betoog. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.3
Intergamma stelt zich (primair) inderdaad op het standpunt dat [appellant] in verband met het inleveren van de leaseauto geen recht heeft op vergoeding/compensatie omdat in de ten tijde van [appellant]’s ziekmelding geldende Personeelsgids is bepaald dat de Mobiliteitsregeling na zes maanden ziekte van de werknemer eindigt. Daartoe heeft Intergamma (in appel) een beroep gedaan op de als productie 26 overgelegde versie van februari 2016 van de Personeelsgids, meer in het bijzonder op artikel 17.2.3 van de Mobiliteitsregeling. [appellant] heeft met deze bepaling ingestemd door zijn akkoordverklaringen met de arbeidsvoorwaarden in het Arbeidsreglement en daarna de Personeelsgids, en door in de Gebruiksovereenkomst te verklaren dat hij kennis heeft genomen van de mobiliteitsregeling zoals vermeld in de Personeelsgids (zie rov. 2.1 ii t/m v). Weliswaar dateert de Gebruiksovereenkomst van 5 januari 2016 en beroept Intergamma zich op de versie van de Personeelsgids van februari 2016, maar artikel 17.2.3 van de versie van februari 2016 van de Personeelsgids was ook al van kracht op 5 januari 2016, aangezien de mobiliteitsregeling in de Personeelsgids op 1 juli 2014 voor het laatst was gewijzigd. Dat [appellant] na kennisname tegen dit artikel bezwaar heeft gemaakt of daarover een voorbehoud heeft gemaakt, is gesteld noch gebleken. [appellant] heeft op 5 januari 2016 daarom een aan artikel 17.2.3 gelijkluidende bepaling aanvaard die aldus van toepassing is op en deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst van [appellant] met Intergamma. Van een eenzijdig wijzigen van (de Mobiliteitsregeling in) de Personeelsgids door Intergamma, in de zin van buiten [appellant] om en dat [appellant] daarmee niet akkoord is gegaan, is dus geen sprake. Het beroep van [appellant] op het bepaalde in art. 7:613 BW gaat daarom niet op.
6.4
Grief I slaagt dus niet.
6.5
Grief II is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het begrip loon in (art. 7:627 BW en) art. 7:629 BW uitsluitend ziet op het periodiek verschuldigde geldloon en niet op de in art. 7:617 BW bedoelde andere loonvormen dan geldloon zoals het privégebruik van een auto, en dat daarom de afspraak dat het recht op het gebruik van de leaseauto eindigt na zes maanden ziekte, niet in strijd is met het bepaalde in art. 7:629 BW. [appellant] stelt zich op het standpunt dat (compensatie voor) privégebruik van een leaseauto wel valt aan te merken als loon in de zin van art. 7:629 BW, met als gevolg dat op Intergamma gedurende 104 weken van [appellant]’s ziekte een doorbetalingsverplichting rust. Hij meent voor dit standpunt steun te vinden in de omstandigheid dat privégebruik van een leaseauto in art. 3.82 Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt als loon.
6.6
Deze grief slaagt evenmin omdat ook naar het voorlopig oordeel van het hof art. 7:629 BW geen aanspraak geeft op doorbetaling van andere loonvormen dan geld als bedoeld in art. 7:617 lid 1, aanhef en – voor zover hier van belang – onder b, BW. In de bewoordingen en de wetsgeschiedenis van art. 7:629 BW zijn geen aanwijzingen te vinden dat het privégebruik van een leaseauto valt onder het recht op loon bij ziekte als bedoeld in art. 7:629 BW. De (fiscaalrechtelijke) invulling van het loonbegrip in de Wet inkomstenbelasting 2001 kan dit niet anders maken. Het bepaalde in art. 7:629 lid 1 BW staat dus niet in de weg aan de afspraak van partijen (in artikel 17.2.3 van de Mobiliteitsregeling) dat na zes maanden ziekte van [appellant] de leaseauto moet worden ingeleverd en de Mobiliteitsregeling wordt stopgezet, met als gevolg dat het privégebruik van de leaseauto eveneens dan eindigt. Uit de overeengekomen beëindiging van de Mobiliteitsregeling na zes maanden ziekte van [appellant] volgt dat de Mobiliteitsregeling niet ertoe strekt [appellant] daarna nog aanspraak te geven op een vergoeding voor het verlies van het privégebruik van de lease-auto. Ook indien [appellant] niet voor de lease-auto maar voor de mobiliteitsbijdrage zou hebben gekozen, zou de Mobiliteitsregeling na zes maanden ziekte van [appellant] zijn geëindigd. De strekking van de Mobiliteitsregeling is dus niet gewijzigd in de latere versie waarin met zoveel woorden is bepaald dat ‘[a]ls je langer dan zes maanden ziek bent, (…) je de leaseauto [moet] inleveren en (…) de werknemer geen recht op enige vergoeding [heeft] in verband met het gemis van het privégebruik van de leaseauto.’ De conclusie luidt dat het standpunt van Intergamma dat de leaseauto op grond van de Mobiliteitsregeling op 4 oktober 2018 diende te worden ingeleverd, juist was en dat zij nadien (en dus ook sinds 19 november 2018) niet is gehouden aan [appellant] een vergoeding te betalen voor het verlies van het privégebruik van de leaseauto. Dit heeft ook te gelden voor de gevorderde vergoeding voor het verlies van de brandstofvergoeding.
6.7
Grief III heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen beoordeling.
6.8
Het voorgaande betekent dat naar het oordeel van het hof de rechter in een bodemprocedure de vorderingen van [appellant] zou afwijzen.
slotsom
7.1
Dit alles leidt tot de conclusie dat het hoger beroep doel mist. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De advocaatkosten aan de zijde van Intergamma zullen tot op heden worden begroot op € 3.342,-- (= 3 punten x € 1.114,-- (tarief II)).

De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het tussen partijen in kort geding gewezen vonnis van de kantonrechter in rechtbank Den Haag van 18 juni 2019;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Intergamma tot op heden begroot op € 741,-- aan verschotten (griffierecht) en € 3.342,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.J. van Kooten, C.J. Frikkee en P.S. Fluit, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juli 2021 in aanwezigheid van de griffier.