ECLI:NL:GHDHA:2021:1548

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
17 augustus 2021
Zaaknummer
200287023
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging vonnis in huurzaak tussen verhuurder en huurder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in kort geding. De appellant, een verhuurder, had de geïntimeerde, de huurder, gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam, omdat hij werkzaamheden aan de woning moest uitvoeren. De huurder had de woning ontruimd, maar de verhuurder had de afgesproken renovatiewerkzaamheden niet uitgevoerd, wat leidde tot een kort geding. De kantonrechter had de vorderingen van de huurder toegewezen en de verhuurder veroordeeld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden, met een dwangsom voor elke dag dat hij niet voldeed aan de veroordeling. De verhuurder ging in hoger beroep en vroeg om schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis, stellende dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de huurder bij onmiddellijke uitvoering. Het hof oordeelde dat de huurder belang heeft bij snelle renovatie en dat de verhuurder onvoldoende had aangetoond dat hij de renovatie niet kon betalen. Het hof wees het verzoek tot schorsing af en verwees de zaak naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.287.023/01
Rolnummer rechtbank : 8619658 VV EXPL 20-253
Arrest van 29 juni 2021 in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.M. de Bie te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [woonplaats],
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het dossier van de procedure bij de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, waaronder het op 4 november 2020 tussen partijen gewezen vonnis in kort geding (hierna: het vonnis);
- de dagvaarding in hoger beroep van 30 november 2020;
- het tussenarrest van 22 december 2020, waarbij een comparitie na aanbrengen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van 4 februari 2021;
- de incidentele vordering schorsing tenuitvoerlegging vonnis ex 351 Rv.
1.2.
Op 4 februari 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden (in de hoofdzaak en het incident). Namens [geïntimeerde] zijn verschenen mr. K. Huisman, kantoorgenoot van mr. Rhijnsburger, en [dochter geïntimeerde], dochter van [geïntimeerde]. Het hof verwijst naar het proces-verbaal van 4 februari 2021.
1.3.
[geïntimeerde] heeft geen antwoordconclusie genomen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor arrest in het incident.

2.Aanleiding tot dit incident

2.1.
[geïntimeerde] huurt van [appellant] een bovenwoning aan de [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt € 162,00 per maand.
2.2.
[appellant] heeft [geïntimeerde] op 4 juni 2019 gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. [appellant] vorderde, kort samengevat, dat [geïntimeerde] het gehuurde tijdelijk moest ontruimen omdat [appellant] werkzaamheden aan de woning moest uitvoeren. In het kader van die procedure vond een mondelinge behandeling plaats op 19 november 2019. Tussen partijen zijn de volgende, in het proces-verbaal van 19 november 2019 vastgelegde, afspraken gemaakt (hierna: de vaststellingsovereenkomst):
“1. De woning aan de [adres] moet uiterlijk eind januari 2020 leeg zijn opdat de aannemer met de werkzaamheden (...) in opdracht van de verhuurder in de woning kan starten.
2. De vierde verdieping, dit wil zeggen de zolderverdieping, zal door partij [geïntimeerde] worden
ontruimd en de spullen zullen door [geïntimeerde] worden afgevoerd.
3. De woonverdieping op de derde verdieping zal verhuisklaar worden gemaakt door partij [geïntimeerde], waarbij losse spullen in dozen zullen worden verpakt en meubels die partij [geïntimeerde] wil bewaren klaargezet zullen worden voor transport. De meubels en andere spullen die partij [geïntimeerde] niet wenst te bewaren worden door hem afgevoerd. Partij [appellant] stelt voor tijdelijke opslag van de inboedel die partij [geïntimeerde] wenst te behouden vervoermiddelen ter beschikking en een opslagruimte. De werkzaamheden voor het ontruimen van de te behouden inboedel zullen gebeuren in samenspraak tussen partijen. (...)
Partij [appellant] zal uiterlijk een week voor dat de werkzaamheden voor afvoer en opslag zullen starten contact opnemen met mevrouw [dochter geïntimeerde] om afspraken te maken over het precieze tijdstip van start. Naar verwachting zullen deze werkzaamheden plaatsvinden in de laatste week van januari 2020.
4. Uiterlijk een week voor start van de werkzaamheden door de aannemer zalpartij [appellant]
mevrouw [dochter geïntimeerde] informeren over het startmoment van de werkzaamheden.”
2.3.
[geïntimeerde] heeft de woning ontruimd. In opdracht van [appellant] hebben derden vervolgens sloopwerkzaamheden verricht in de keuken, badkamer en wc van de woning en hebben zij de plafonds uit de woning verwijderd. [appellant] is de in het proces-verbaal van 19 november 2019 vastgelegde afspraken voor het overige niet nagekomen.
2.4.
Op 5 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] [appellant] in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Hij vorderde veroordeling van [appellant] om binnen 14 dagen:
1. een keukenblok in het gehuurde terug te plaatsen, de keuken te voorzien van gas- en elektriciteitsaansluiting waar nodig, en overigens herstelwerkzaamheden uit te voeren zodat de keuken weer bruikbaar is;
2. de badkamer/doucheruimte te herstellen, zodat deze weer functionerend wordt;
3. een toiletpot terug te plaatsen en de toiletruimte te herstellen;
4. in de gehele woning plafonds aan te brengen;
5. puin uit de woning te verwijderen,
dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding en uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
[geïntimeerde] heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen als verhuurder, door in januari 2020 sloopwerkzaamheden te (laten) verrichten en daarna geen renovatiewerkzaamheden te (laten) verrichten, zodat de woning onbruikbaar is.
2.5.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bij vonnis in kort geding toegewezen en een dwangsom opgelegd van € 50,00 voor iedere dag dat [appellant] niet geheel en volledig aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze uitvoerbaar bij voorraad verklaring is [appellant] opgekomen in dit incident.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep vordert [appellant] in de hoofdzaak dat het hof het vonnis vernietigt en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog afwijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties, vermeerderd met nakosten. In het incident vordert [appellant] dat het hof de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis opschort, totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist. Het hof beslist in dit arrest alleen op de incidentele vordering.
3.2.
[appellant] betoogt ter onderbouwing van zijn incidentele vordering in de kern dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.3.
[geïntimeerde] heeft geen antwoordconclusie genomen, maar heeft ter zitting bij monde van zijn advocaat en zijn dochter op de vordering gereageerd.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van de vordering in het incident geldt als uitgangspunt [1] dat een uitgesproken veroordeling, hangende het hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang dat zijn wederpartij heeft bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beslissing. Het hof moet bij de beoordeling uitgaan van de beslissingen in het bestreden vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep tegen het vonnis moet buiten beschouwing blijven (met dien verstande dat het hof wel in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing berust op een kennelijke misslag).
4.2.
Het voorgaande is anders als de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd. Dan moet de eiser in incident, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. In dit geval heeft de kantonrechter de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet gemotiveerd. Het hof zal de incidentele vordering daarom beoordelen aan de hand van de hiervoor in 4.1. genoemde maatstaven.
4.3.
Gesteld noch gebleken is dat het vonnis berust op kennelijke misslagen. [appellant] betoogt dat de tenuitvoerlegging van het vonnis op grond van een belangenafweging moet worden geschorst. Hij stelt dat hij de renovatie niet kan betalen, terwijl [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij de renovatie, omdat hij in Marokko verblijft. Hij heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij corona heeft gehad, dat zijn opdrachtgever, of één van zijn opdrachtgevers, geen opdrachten meer aan hem verstrekt, en dat hij van verhuurder een aanbod heeft gekregen van een vervangende woning voor [geïntimeerde] voor € 650,00 per maand. Verder heeft hij ter zitting toegelicht dat hij door onderliggende medische problemen nog veel last heeft van de nasleep van corona en nog steeds ziek is dat, en dat dit een probleem is bij het vinden van nieuw werk. Ook heeft hij verklaard dat de huizen die hij in (mede)eigendom heeft geen overwaarde hebben, zodat een verkoop van deze huizen geen zin heeft. Ten aanzien van de aangeboden vervangende woonruimte voor [geïntimeerde] heeft hij verklaard dat [geïntimeerde] huursubsidie zal kunnen krijgen, zodat hij in feite ongeveer € 375,00 zal moeten betalen. Ten slotte heeft hij in de akte waarin hij zijn incidentele vordering heeft opgenomen gesteld dat de renovatie minstens € 25.000,00 zal kosten en heeft hij ter zitting verklaard dat de woning in een zodanig slechte staat verkeert dat de renovatie circa
€ 80.000,00 zal kosten.
4.4.
[appellant] heeft zijn stelling dat hij de renovatie niet kan betalen naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Hij heeft een e-mail overgelegd waarin de onderneming OkeeAdvies bevestigt dat de “samenwerking” met [appellant] na mei 2020 is beëindigd en dat OkeeAdvies geen “leads” meer zal afnemen, maar dat is onvoldoende om te concluderen dat [appellant] thans werkloos is en/of geen of weinig inkomen heeft. Dat [appellant] medische problemen heeft rechtvaardigt die conclusie evenmin. Ook heeft [appellant] geen inzicht gegeven in zijn vermogenspositie, terwijl hij erkent dat hij meerdere huizen in (mede)eigendom heeft. Dat de aannemer die de renovatie is begonnen na een (aan)betaling met de noorderzon is vertrokken, heeft hij ook niet onderbouwd. Daarbij komt dat de gestelde slechte financiële situatie van [appellant] in zijn eigen risicosfeer valt.
Wat resteert is dat [appellant] er belang bij heeft dat hij door schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis kan voorkomen dat hij tijdens de looptijd van het hoger beroep een aanzienlijke, onomkeerbare, investering in de woning dient te doen of dwangsommen verbeurt. Nu de verplichting tot renovatie voortvloeit uit de vaststellingsovereenkomst die [appellant] zelf is aangegaan, weegt dit belang niet zwaar. Bovendien zal [appellant] in ieder geval investeringen in de woning moeten doen, gelet op de staat ervan.
4.5.
[geïntimeerde] heeft er als huurder van de woning belang bij dat de renovatie zo snel mogelijk wordt uitgevoerd en dat hij het huurgenot van de woning weer terugkrijgt. Dit belang weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat [geïntimeerde] ook woonruimte heeft in Marokko en dat [appellant] in Nederland mogelijk (veel duurdere) vervangende woonruimte zou kunnen krijgen leidt – gelet op het geringe gewicht dat aan het belang van [appellant] toekomt – niet tot een ander oordeel.
4.6.
Het hof zal het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis gelet op het voorgaande afwijzen. Het oordeel over de kosten van het incident wordt aangehouden, in afwachting van de uitkomst van de hoofdzaak.
4.7.
In de hoofdzaak zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven.

5.Beslissing

Het hof:
In het incident:
- wijst het verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 4 november 2020 af;
- houdt de beslissing over de proceskosten van het incident aan totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist;
In de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 27 juli 2021 voor memorie van antwoord;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I. de Vreese-Rood, E.M. Dousma-Valk en F. van der Hoek en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 29 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.