de grieven
5. Het is vooral dat laatste oordeel waarmee VCK het oneens is; meer precies het oordeel dat Marlo zich ook op het arbitraal beding in de Fenex-voorwaarden kan beroepen indien zij als vervoerder is opgetreden. Dat het arbitraal beding geldt ingeval van expeditie is door VCK niet betwist, althans niet gemotiveerd. Volgens Marlo was sprake van expeditie. Dat standpunt heeft zij in hoger beroep niet verlaten. Hieronder wordt daarom eerst stilgestaan bij de vraag: vervoer of expeditie? Niet in geschil is dat dat een kwestie van uitleg is en evenmin dat die uitleg moet plaatsvinden aan de hand van de zogeheten Haviltex-maatstaf.
6. Bij toepassing van die maatstaf is onder meer van belang dat Marlo bij de aanvang van de samenwerking met VCK onder de aandacht heeft gebracht dat zij als expediteur zou optreden. Dat deed zij door toezending van een door VCK in te vullen en voor akkoord te tekenen formulier. In dat formulier – met daarop groot afgedrukt Marlo’s bedrijfsnaam, inclusief de aanduiding ‘Expeditie B.V.’ – bedankt Marlo (nogmaals) voor de ‘
eerste expeditie order’van VCK, meldt zij dat zij graag ‘
expeditie opdrachten’van VCK zal verzorgen en het transport zal ‘
regelen’en spreekt zij het vertrouwen uit in een hechte/langdurige samenwerking. Om een goede basis voor die samenwerking te leggen vraagt zij het formulier in te vullen en te voorzien van een akkoord, waarna zij wederom hartelijk dank zegt voor
‘uw expeditie opdracht’.
7. Volgens VCK diende het formulier in de beleving van [medewerker 1] echter ‘
geen ander doel dan onze gegevens voor de facturatie te geven aan Marlo’(zie de door VCK als productie 11 overgelegde verklaring van [medewerker 1]). Een dergelijke interpretatie van het getekend geretourneerde formulier ligt echter niet voor de hand; reeds niet omdat een akkoordverklaring met zelf ingevulde/verstrekte ingevulde adres-/ bedrijfsgegevens geen redelijk doel dient. Dat Marlo niettemin rekening moest houden met die interpretatie volgt onvoldoende uit wat VCK verder heeft aangevoerd.
8. Eén van de punten waar de gevraagde akkoordverklaring nadrukkelijk wel op ziet is de toepasselijkheid van de Fenex-condities en het arbitraal beding daaruit. Marlo mocht er in redelijkheid op vertrouwen dat met het verkregen schriftelijke akkoord overeenstemming was bereikt over dat arbitraal beding. Waar Marlo ook op mocht vertrouwen is dat VCK instemde met de duiding van de aan haar (Marlo) opgedragen dienst als expeditie-opdracht en met Marlo’s rol als expediteur. Die duiding als expeditie-order/expeditie-opdracht is in het formulier tot driemaal toe herhaald en kon mede daardoor in redelijkheid niet worden gemist, althans mocht Marlo daarvan uitgaan bij een opdrachtgever die zelf ook expediteurswerkzaamheden verricht, althans de Nederlandse expediteursvoorwaarden bezigt. Het had dan ook op de weg van VCK gelegen om, als zij het niet mee eens was met die duiding en Marlo niet als expediteur, maar als vervoerder wenste in te schakelen, dit uitdrukkelijk aan de orde te stellen, (bijvoorbeeld) door haar akkoordverklaring te onthouden, of daar later op/van terug te komen.
9. Indien, wat in zijn verklaring te lezen is, [medewerker 1] zich nog nooit in de Nederlandse expeditie voorwaarden (Fenex-condities) heeft verdiept en niet wist dat daarin een arbitrageclausule stond is dat niet iets wat VCK met succes aan Marlo kan tegenwerpen. In de eerste plaats behoefde [medewerker 1] zich helemaal niet in de Fenex-condities te verdiepen om te weten dat daarin een arbitraal beding is opgenomen. In het formulier, alsook op het briefpapier/in de berichten van zowel Marlo als VCK wordt immers expliciet op dat arbitraal beding gewezen. Daarnaast – en dit dan mede naar aanleiding van het door de rechtbank terecht verworpen beroep op onbevoegdheid van [medewerker 1] – mocht Marlo redelijkerwijs aannemen dat [medewerker 1] uit hoofde van zijn dienstverband beschikte over een voldoende volmacht om haar (Marlo) namens VCK in te schakelen en akkoord te gaan met de voorwaarden waaronder dit geschiedde. Ter onderbouwing van haar andersluidende standpunt – (dus) dat een voldoende volmacht ontbrak en dat dit kenbaar was voor Marlo – stelde VCK in de inleidende dagvaarding over [medewerker 1] (punt 28) dat ‘
Dit […] een loodsmedewerker van VCK [is]’. Volgens eigen, door VCK vervolgens niet gecorrigeerde, opgave functioneert [medewerker 1] echter sedert februari 2017 als [functie 1]van VCK en was hij daarvoor medewerker
customer servicevan die
desk.Kennelijk had VCK haar organisatie zo ingericht dat medewerkers van deze
solar deskandere logistieke dienstverleners inschakelden/contracteerden voor het doorvervoer van per zeeschip aangevoerde zonnepanelen. De voor die geleverde diensten gefactureerde bedragen werden door VCK vervolgens zonder opmerkingen betaald. Gelet hierop behoefde Marlo er niet op bedacht te zijn dat zij contracteerde/gecontracteerd had met een onbevoegde. Dat er wel een volmacht was, maar één met een beperking, in die zin dat de
solar desk–medewerkers (vanzelfsprekend) wel vervoersovereenkomsten mochten sluiten, maar geen expeditie-overeenkomsten, en wel prijsafspraken mochten maken, maar niet akkoord konden gaan met andere condities, waaronder een (door VCK zelf ook gebezigd) arbitraal beding, is iets waarmee Marlo, bij de gegeven gang van zaken, evenmin rekening behoefde te houden. Het had op de weg van VCK gelegen om – bijvoorbeeld naar aanleiding van het invulformulier, althans de ontvangen expeditiebevestigingen en/of factuuromschrijvingen – duidelijkheid te verstrekken over het bestaan van een dergelijke beperking.
In de derde plaats is er de verklaring van [medewerker 1] dat hij overleg heeft gevoerd over het formulier en op afstand contact heeft gehad met de directeur van VCK over het in zee gaan met Marlo, iets waarvoor hij toen toestemming kreeg. [medewerker 1] heeft dus niet op ‘eigen houtje’ gehandeld, maar daarvoor intern toestemming gevraagd. In het kader van het verlenen van die toestemming had VCK kennis kunnen en ook moeten nemen van het formulier waarin Marlo helder had uiteengezet op welke basis zij haar diensten zou verrichten, te weten als expediteur onder toepasselijkheid van de bij VCK bekende Nederlandse expeditievoorwaarden, met inbegrip van het daarvan deel uitmakende arbitraal beding. De verleende toestemming wordt daarom geacht mede daarop betrekking te hebben. Van VCK mocht worden verlangd dat zij zich verdiepte in de vraag waarmee zij haar instemming betuigde.
10. Het is ook niet zo dat aan het formulier slechts betekenis toekwam met betrekking tot de opdracht uit oktober 2012. Het formulier markeert het begin van de samenwerking; Marlo spreekt er het vertrouwen/de hoop in uit dat die samenwerking hecht en langdurig zal zijn en maakt tegelijk duidelijk dat zij daarom bij de aanvang wil vastleggen welke condities daarbij zullen gelden, in verband waarmee zij om een akkoordverklaring vraagt. Zij heeft nadien consequent herhaald – in haar schriftelijke opdrachtbevestigingen en facturen, alsook in andere correspondentie – dat de door haar te verlenen en verleende diensten die waren van een expediteur onder toepasselijkheid van de Fenex-condities. In overeenstemming daarmee verrichtte Marlo het feitelijke transport niet zelf; de chauffeurs van de door haar ingeschakelde transporteurs haalden de zendingen op bij (de opslaghouder van) VCK. Tot aan het dispuut over de onderhavige schade heeft VCK niet op enig moment een duidelijk signaal afgegeven dat zij het hier niet mee eens was. Als voldoende duidelijk signaal kan – tegen deze achtergrond – niet gelden dat VCK (dan wel haar opslaghouder) Marlo’s naam noteerde in de vakjes 16 en 23 van de CMR-vrachtbrieven die bij aflading werden meegegeven aan de (chauffeurs van de) door Marlo ingeschakelde transportbedrijven. Gesteld noch gebleken is dat dit gebeurde op instructie van of in overleg met Marlo, die zichzelf als expediteur presenteerde en naar zij heeft gesteld zelf geen vrachtwagens had. Dat laatste is door VCK niet gemotiveerd weersproken; als voldoende gemotiveerde betwisting kan niet gelden de omstandigheid dat de naam Marlo Expeditie B.V. als reclame-uiting is geprojecteerd op enkele huiftrailers van de door Marlo gecontracteerde vervoerder [naam] International Transport ([naam]), die daar volgens Marlo zelf ook in die vervoerdershoedanigheid op stond vermeld:
Transported by [naam] International Transport,met daarbij adres- en websitegegevens van [naam]. VCK kon ook zien – op de op haar verlangen (zie de handgeschreven toevoeging in het formulier) geretourneerde CMR-vrachtbrieven – dat Marlo de naam van degene die het vervoer verricht had afplakte/onleesbaar maakte. Dit om te voorkomen dat VCK rechtstreeks met die vervoerder zou contracteren. Het afplakken gebeurde met een sticker met de naam van Marlo en daaronder de aanduiding ‘
as forwarder only’. Ook die aanduiding heeft niet op enig moment geleid tot een opmerking van VCK dat zij Marlo niet als expediteur, maar als (hoofd)vervoerder had ingeschakeld c.q. wenste in te schakelen.
De onderhavige opdracht, die tot schade heeft geleid, staat dus niet op zichzelf. Zij is ook niet zo afwijkend van de eerdere opdrachten sedert de start van de samenwerking op 16 oktober 2012 dat het Marlo op basis daarvan duidelijk had moeten zijn dat VCK ervan uitging dat Marlo deze opdracht niet meer als expediteur, maar als haar vervoerder zou uitvoeren. Dit wordt niet anders door de formulering van de opdracht in de hierboven in 2.13 geciteerde brief van 20 juni 2018, een datum die van na het transport/het ontstaan van de schade is.
11. Uitgaande van het door VCK aangehaalde adagium dat
‘de expediteur moet zeggen wat hij doet en doen wat hij zegt’moet in dit specifieke geval worden geconstateerd dat Marlo daaraan heeft voldaan. Bij aanvang van de relatie heeft zij duidelijk kenbaar gemaakt dat zij de opdrachten van VCK als expeditieopdrachten aanvaardde en als zodanig zou uitvoeren, waarmee VCK akkoord is gegaan. Voor die uitvoering – het feitelijke vervoer – heeft Marlo derden ingeschakeld die de zendingen door hun chauffeurs lieten ophalen bij (de opslaghouder van) VCK. Na afloop bracht Marlo
‘expeditiekosten’in rekening voor het ‘
in uw opdracht laten vervoeren’van de zendingen, welke rekeningen door VCK zonder kritiek op die duiding/omschrijving werden voldaan.
Tegen deze achtergrond leggen ook de overige omstandigheden waar VCK een beroep op doet ter onderbouwing van de door haar gestelde vervoerdershoedanigheid van Marlo onvoldoende gewicht in de schaal. Dat geldt meer in het bijzonder dus ook voor: (i) de omschrijving van Marlo’s bedrijfsactiviteiten in het handelsregister, waarvan overigens niet blijkt dat die op enig moment een rol heeft gespeeld, maar dit terzijde; (ii) het door Marlo in rekening brengen van een
lump sumals
expeditiekosten(en niet een afzonderlijk bedrag voor haar bemiddeling) en (iii) de omstandigheid dat de bewoordingen die VCK – voor- en/of achteraf – heeft gebezigd in het kader van de opdracht voor het onderhavige (schade)transport, op zichzelf beschouwd, passen bij een opdracht tot vervoer; de opdracht stond nu eenmaal niet op zichzelf.
10. De conclusie moet zijn dat VCK het bestaan van de door haar gestelde vervoerovereenkomst, tegenover de gemotiveerde betwisting ervan door Marlo, onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijs wordt daarom niet toegekomen.
De vraag of het door Marlo ingeroepen arbitraal beding ook gelding heeft ingeval van vervoer behoeft bij deze stand van zaken geen beantwoording.
Tegenbewijs tegen de door Marlo gestelde expeditie en het daarbij geldende arbitraal beding is evenmin aan de orde; dat sprake was van expeditie is onvoldoende gemotiveerd weersproken en ten aanzien van het arbitraal beding is voldaan aan het bewijsvoorschrift van artikel 1021 Rv, terwijl niet is ontkend dat het gelding heeft ingeval van expeditie.
11. Het voorgaande betekent dat ook in hoger beroep de uitkomst is dat tussen partijen een geldig arbitraal beding is overeengekomen, waar Marlo zich met succes op kan beroepen. De grieven in principaal kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom na het voorgaande geen verdere bespreking. In incidenteel appel heeft Marlo er terecht op gewezen dat de ‘laatste versie’ van de Fenex-condities die van toepassing is op de op 19 maart 2018 verstrekte opdracht de toen geldende versie van
1 juli 2004 is en niet de versie van 1 mei 2018 zoals het vonnis vermeldt. Dit heeft verder geen consequenties voor de uitkomst van de procedure.
12. Het vonnis waarvan beroep zal daarom, onder verbetering/aanvulling van gronden, worden bekrachtigd, met veroordeling van VCK als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep.