ECLI:NL:RBROT:2020:440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
C/10/555825 / HA ZA 18-732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheidsincident met betrekking tot arbitraal beding in Fenexvoorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een bevoegdheidsincident tussen VCK Logistics Oceanfreight B.V. en Marlo Expeditie B.V. De rechtbank heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een incident waarin Marlo zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van de vorderingen van VCK. De partijen waren overeengekomen dat Marlo als expediteur zou optreden en dat de Fenexvoorwaarden van toepassing zouden zijn, inclusief een arbitraal beding. Marlo voerde aan dat de rechtbank zich op grond van dit arbitraal beding onbevoegd moest verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het arbitraal beding voldoet aan de eisen van de CMR en dat de overeenkomst tot arbitrage is bewezen. Hierdoor heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van VCK. VCK is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van Marlo, die zijn begroot op € 3.036,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van de toepasselijkheid van arbitragebedingen in commerciële overeenkomsten en de gevolgen van het niet tijdig betwisten van dergelijke bedingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/555825 / HA ZA 18-732
Vonnis in incident van 22 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VCK LOGISTICS OCEANFREIGHT B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MARLO EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. K.H.L. van Waasbergen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna VCK en Marlo genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juli 2018;
  • de akte overlegging producties van VCK, met producties 1-10;
  • de incidentele conclusie voor alle weren houdende exceptie van onbevoegdheid van Marlo, met producties 1-5;
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident van VCK, met productie 11;
  • de akte houdende producties ten behoeve van de mondelinge behandeling van 23 juli 2019 van Marlo, met producties 6-9;
  • producties 12-13 van VCK;
  • de pleidooizitting in het incident van 23 juli 2019;
  • de pleitaantekeningen van VCK;
  • de pleitaantekeningen van Marlo;
  • het proces-verbaal van de pleidooizitting in het incident van 23 juli 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De vorderingen in de hoofdzaak

2.1.
VCK vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat Marlo jegens VCK aansprakelijk is voor de schade van het verlies van de zending met 900 zonnepanelen;
Marlo veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan VCK € 79.942,59 te betalen, te vermeerderen met de CMR-rente met ingang van de datum van de sommatie van de advocaat van VCK, althans met ingang van de dag van de dagvaarding, tot de dag van de algehele betaling;
Marlo veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van een begroot bedrag van € 1.500,--, althans van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Marlo veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, met bepaling dat daarover wettelijke rente is verschuldigd met ingang van veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis.
2.2.
Hieraan legt VCK de volgende stellingen ten grondslag:
  • VCK is een logistiek dienstverlener; zij verzorgt onder meer voor [naam bedrijf] de logistieke behandeling van per zeeschip naar Rotterdam vervoerde zonnepanelen;
  • Marlo is een vervoerder die is gespecialiseerd in wegvervoer;
  • Op 16 maart 2018 ontving VCK een opdracht uit naam van [naam 1] ten aanzien van vier zendingen zonnepanelen die bestemd waren voor de ontvanger [naam 2] in Tübingen, Duitsland;
  • VCK heeft Marlo ingeschakeld om deze zendingen zonnepanelen te vervoeren naar Duitsland; tussen VCK en Marlo is vervolgens een vervoerovereenkomst tot stand gekomen;
  • De vier zendingen zonnepanelen zijn op 28 maart 2018 uitgeslagen uit de opslagfaciliteit van VCK;
  • Voor het vervoer van de vier zendingen zijn vier CMR-vrachtbrieven opgemaakt;
  • Enige tijd na aanvang van het vervoer heeft VCK Marlo verzocht om de voor ontvangst door de ontvanger afgetekende vrachtbrieven aan VCK toe te sturen; op of omstreeks 13 april 2018 werd na aandringen van VCK duidelijk dat Marlo niet beschikte over een van de vier voor ontvangst van de lading ter plaatse van de bestemming afgetekende vrachtbrieven; de zending zonnepanelen die was vervoerd onder deze vrachtbrief was niet op de plaats van bestemming afgeleverd; Marlo heeft naar eigen zeggen geprobeerd de door haar ingeschakelde ondervervoerder te bereiken om te achterhalen wat er met de zending zonnepanelen was gebeurd; van zowel de lading als de ondervervoerder ontbrak echter ieder spoor; in het in opdracht van de verzekeringsmakelaar van Marlo uitgevoerde expertiseonderzoek is geconcludeerd dat Marlo in aanraking was gekomen met fraudeurs, waardoor de onderhavige lading is verduisterd;
  • VCK is vervolgens aansprakelijk gesteld door [naam 1] op grond van het aansprakelijkheidsregime van de CMR;
  • Op grond van haar vervoerovereenkomst met VCK is Marlo voor de schade aansprakelijk; op dezelfde basis VCK jegens [naam 1] ;
  • Op grond van artikel 20 lid 1 CMR dient de zending als verloren te worden beschouwd;
  • Verduistering/diefstal van de lading door de vervoerder levert opzet c.q. bewuste roekeloosheid van de vervoerder op, met als gevolg dat deze zich op geen enkele aansprakelijkheidsbeperking mag beroepen (art. 29 CMR);
  • De zending van 900 niet afgeleverde en verloren gegane zonnepanelen vertegenwoordigde een waarde van € 79.942,59; een beroep op de CMR-aansprakelijkheidslimiet kan onbesproken blijven omdat in dit geval de maximale aansprakelijkheid volgens die limiet zou uitkomen boven het bedrag van de werkelijk geleden schade;
  • Onder de aansprakelijkheidsverzekering van VCK zijn nog geen uitkeringen gedaan; indien en voor zover verzekeraars van VCK een vordering van ladingbelanghebbenden voldoen en daardoor terzake zijn gesubrogeerd in de rechten van VCK, wordt de vordering van VCK mede ingesteld krachtens last en volmacht van die gesubrogeerde verzekeraars.

3.Het geschil in het incident

3.1.
Marlo vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van VCK in de hoofdzaak kennis te nemen, althans VCK in die vorderingen niet-ontvankelijk verklaart, met veroordeling van VCK in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis voldoening van de proceskosten heeft plaatsgevonden.
3.2.
VCK voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van Marlo althans tot niet-ontvankelijkverklaring van Marlo in die vordering, met veroordeling van Marlo in de proceskosten van het incident bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Aangezien Marlo woonplaats heeft binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank in beginsel bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van VCK tegen Marlo op grond van (artikel 31 lid 1 onder a CMR (Verdrag van 19 mei 1956 betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg) in verbinding met) artikel 99 Rv (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
4.2.
Op grond van artikel 1022 Rv dient de rechter bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten zich onbevoegd te verklaren, indien een partij, zoals in dit geval Marlo, zich vóór alle weren op het bestaan van deze arbitrageovereenkomst beroept, tenzij de arbitrageovereenkomst ongeldig is.
4.3.
Marlo is van mening dat deze rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van VCK wegens het in artikel 23 lid 1 van de Fenexvoorwaarden neergelegde arbitraal beding, dat volgens haar van toepassing is in deze zaak. Dit onbevoegdheidsverweer heeft Marlo tijdig gevoerd in de zin van artikel 1022 Rv. Artikel 23 van de Fenexvoorwaarden in de voor deze zaak relevante versie van 1 mei 2018 luidt – aangehaald voor zover relevant – als volgt:
1. Alle geschillen, die tussen de Expediteur en zijn wederpartij mochten ontstaan, zullen met uitsluiting van de gewone rechter in hoogste ressort worden beslist door drie arbiters conform het FENEX arbitragereglement. Het FENEX arbitragereglement en de actuele tarieven van de arbitrageprocedure zijn te lezen en downloaden via de FENEX website. Een geschil is aanwezig wanneer één der partijen verklaart dat dit het geval is.
Onverminderd het in de voorgaande alinea bepaalde staat het de Expediteur vrij vorderingen van opeisbare geldsommen, waarvan de verschuldigdheid niet door de wederpartij binnen vier weken na factuurdatum schriftelijk is betwist, voor te leggen aan de bevoegde Nederlandse rechter in de vestigingsplaats van de Expediteur. Eveneens staat het de expediteur vrij vorderingen met een spoedeisend karakter in kort geding voor te leggen aan de bevoegde Nederlandse rechter in de vestigingsplaats van de expediteur.
(…)
5. Waar toepasselijk zullen arbiters de bepalingen van internationale vervoersverdragen, waaronder onder meer het verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR), toepassen.
4.4.
Aan de toepasselijkheid van het arbitraal beding van artikel 23 Fenexvoorwaarden legt Marlo – samengevat – enerzijds ten grondslag dat Marlo en VCK bij aanvang van hun contractuele relatie uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat Marlo steeds zou optreden als expediteur en dat op hun contractuele relatie de Fenexvoorwaarden van toepassing zouden zijn en anderzijds dat de Fenexvoorwaarden van toepassing zijn op de contractuele relatie van Marlo met VCK omdat Marlo op onder meer haar facturen aan VCK steeds heeft verwezen naar de Fenexvoorwaarden en naar het daarin opgenomen arbitraal beding terwijl Marlo deze facturen altijd zonder protest heeft behouden. Een en ander is door VCK betwist.
4.5.
Een overeenkomst tot arbitrage wordt ingevolge artikel 1021 Rv bewezen door een geschrift dat in arbitrage voorziet of dat verwijst naar algemene voorwaarden welke in arbitrage voorzien en dat door of namens de wederpartij uitdrukkelijk of stilzwijgend is aanvaard.
4.6.
Haar hiervoor in r.o. 4.4 genoemde standpunt van Marlo dat partijen bij aanvang van hun contractuele relatie uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat Marlo steeds zou optreden als expediteur en dat op hun contractuele relatie de Fenexvoorwaarden van toepassing zouden zijn, baseert Marlo op een brief van haar hand van 16 oktober 2012 – VCK kwalificeert deze brief, die zijzelf als productie 10 bij dagvaarding in het geding heeft gebracht, (aanvankelijk) als een “formulier”. Niet in geschil is dat deze brief/dit formulier kort voorafgaande aan de eerste opdracht van VCK aan Marlo is opgesteld en toegestuurd door Marlo en vervolgens is ingevuld en ondertekend door de heer [naam 3] , teamleider, althans medewerker, van de Customer Solar Service Desk van VCK. Deze ingevulde brief/dit ingevulde formulier luidt als volgt:
(kopie brief)
In haar incidentele conclusie van antwoord en in haar tijdens de comparitiezitting voorgedragen pleitaantekeningen is door VCK (bij monde van haar advocaat) betwist dat de heer [naam 3] bevoegd was namens VCK te tekenen. De heer [naam 3] heeft zélf echter tijdens deze zitting namens VCK verklaard:
“Op uw vraag of ik vanwege de verwijzing naar de Fenexvoorwaarden met het hoger management contact heb opgenomen antwoord ik dat ik toentertijd op afstand contact heb gehad met de directeur of we met Marlo in zee konden gaan. Die toestemming kreeg ik. Verder is er niets besproken. We hadden haast om voldoende vrachtauto’s te vinden.”
(p. 3-4 van het proces-verbaal)
De juistheid van deze verklaring van de heer [naam 3] is vervolgens niet betwist. Voor zover de heer [naam 3] ten tijde van de ondertekening van deze brief/dit formulier niet bevoegd was VCK te vertegenwoordigen, is dan ook vast komen dat deze aanvankelijk onbevoegde vertegenwoordiging van VCK is bekrachtigd door VCK.
4.7.
Met Marlo is de rechtbank van oordeel dat in de brief/het formulier, gelet op de bewoordingen daarvan, uitdrukkelijk is vastgelegd dat Marlo de opdrachten van VCK zou verzorgen als expediteur. Voor zover VCK in dit incident betwist dat Marlo zich jegens haar heeft gepresenteerd als expediteur, heeft zij niet onderbouwd waarom deze brief/dit formulier niettegenstaande de bewoordingen daarvan niet kan worden opgevat als een stuk waarin Marlo zich heeft gepresenteerd als expediteur. Vast is dus komen te staan dat VCK en Marlo bij aanvang van hun contractuele relatie in oktober 2012 uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat Marlo zou optreden als expediteur.
4.8.
Van de door Marlo in de brief/het formulier bedongen voorwaarden waarmee VCK door de ondertekening door de heer [naam 3] (en de hiervoor in r.o. 4.6 genoemde bekrachtiging) akkoord is gegaan maakt verder met zoveel woorden de bepaling deel uit dat de Fenexvoorwaarden, inclusief het arbitraal beding van artikel 23 Fenexvoorwaarden, van toepassing zijn. Zie de volzin die begint met “De Nederlandse Expeditie Voorwaarden” en eindigt met “al onze werkzaamheden”. (In de standaardtekst geheel onderaan deze brief/dit formulier is deze volzin bovendien herhaald, zij het in het Engels.) VCK heeft de toepasselijkheid van de Fenexvoorwaarden, waaronder het arbitraal beding in artikel 23 daarvan, derhalve uitdrukkelijk aanvaard. De rechtbank kan VCK niet volgen in haar redenering dat uit de brief/het formulier hooguit volgt dat als VCK Marlo een expeditieopdracht zou geven Marlo deze
expeditieopdracht zou aannemen onder toepasselijkheid van de Fenexvoorwaarden. Indien VCK niet had gewild dat op wegvervoerovereenkomsten de Fenexvoorwaarden van toepassing zouden zijn, had zij dat bij of na het ondertekenen van de/het in r.o. 4.6 weergegeven brief/formulier aan Marlo moeten laten weten. Gesteld noch gebleken is dat dat is gebeurd.
4.9.
Derhalve is voldaan aan het hierboven in r.o. 4.5 genoemde bewijsvoorschrift van artikel 1021 Rv voor het bestaan van een arbitraal beding.
4.10.
Gelet op het bovenstaande kan vooralsnog in het midden worden gelaten of de contractuele relatie tussen partijen over de 900 zonnepanelen moet worden aangemerkt als een expeditie- of een wegvervoerovereenkomst, mits het arbitraal beding waar Marlo de onbevoegdheid van deze rechtbank op baseert, voldoet aan de in artikel 33 CMR gestelde eis dat het arbitraal beding moet inhouden dat het scheidsgerecht de CMR zal toepassen indien de CMR volgens de bepalingen van dat verdrag van toepassing is.
Door haar ondertekening van de brief/het formulier van 16 oktober 2012 heeft VCK de toepasselijkheid aanvaard van de “laatste versie” van de Fenexvoorwaarden op haar overeenkomst met Marlo. Op het moment dat Marlo een beroep deed op het arbitraal beding van artikel 23 Fenexvoorwaarden, te weten op 12 september 2018, de roldatum waarop Marlo haar incidentele eis tot onbevoegdheid nam, was de van 1 mei 2018 daterende versie van de Fenexvoorwaarden de laatste versie van de Fenexvoorwaarden. Zoals volgt uit de hierboven in r.o. 4.3 aangehaalde tekst van lid 5 van artikel 23 van de Fenexvoorwaarden in die laatste versie, voldeed het arbitraal beding in artikel 23 Fenexvoorwaarden op dat moment aan de in artikel 33 CMR gestelde eis dat het arbitraal beding moet inhouden dat het scheidsgerecht de CMR zal toepassen indien de CMR volgens de bepalingen van dat verdrag van toepassing is.
4.11.
Gelet op het hierboven overwogene is deze rechtbank onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van VCK.
4.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal VCK in de proceskosten worden veroordeeld.
4.12.1.
Deze kosten aan de zijde van Marlo worden tot aan deze uitspraak begroot op:
griffierecht € 1.950,00
salaris advocaat € 1.086,00 (2 punten in liquidatietarief II)
totaal € 3.036,00.
4.12.2.
De door Marlo gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.12.3.
De door Marlo gevorderde wettelijke rente over de proces- en nakosten zal eveneens worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van VCK;
5.2.
veroordeelt VCK in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Marlo worden begroot op € 3.036,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
veroordeelt VCK in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VCK niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Santema en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.
901/32