In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaalde belastingaanslagen van de vennootschap. De ontvanger van de Belastingdienst had de bestuurder aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 142.852, dat betrekking had op naheffingsaanslagen loonheffingen en omzetbelasting. De bestuurder, belanghebbende, had eerder bezwaar gemaakt tegen deze aansprakelijkstelling, maar de rechtbank had zijn beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft het Hof de feiten en omstandigheden rondom de aansprakelijkstelling opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de bestuurder voor de tijdvakken november 2018, december 2018 en januari 2019 aansprakelijk was, omdat hij geen tijdige en rechtsgeldige melding van betalingsonmacht had gedaan. Voor het tijdvak februari 2019 oordeelde het Hof echter dat de bestuurder niet aansprakelijk kon worden gesteld, omdat hij had aangetoond dat de vennootschap in financiële problemen verkeerde door het wegvallen van een belangrijke opdrachtgever en dat hij zijn best had gedaan om de vennootschap te redden. Het Hof heeft de aansprakelijkstelling daarom verminderd tot € 92.394 en de ontvanger veroordeeld in de proceskosten van de bestuurder.