ECLI:NL:GHDHA:2021:1328

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
200.257.767
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de weigering van schadevergoeding door verzekeraars na brand in verhuurd pand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vennootschap onder firma, hierna te noemen [appellante], tegen de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en andere verzekeraars, hierna te noemen Verzekeraars. De kern van het geschil betreft de weigering van Verzekeraars om schadevergoeding te verlenen na een brand in het pand van [appellante], dat was verhuurd aan een uitzendbureau voor seizoenarbeiders. Verzekeraars stellen dat er sprake was van een bestemmingswijziging van het pand, waardoor de verzekering niet meer geldig was. Het hof oordeelt dat [appellante] niet tijdig melding heeft gemaakt van deze wijziging, wat in strijd is met de voorwaarden van de verzekering. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank dat de verzekering niet zou zijn voortgezet indien de wijziging tijdig was gemeld. De rechtbank had eerder de vordering van [appellante] afgewezen, en het hof bekrachtigt deze beslissing. De kosten van het hoger beroep worden aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.257.767/02
Zaaknummer rechtbank : C/10/546708 / HA ZA 18-280
Vindplaats vonnis : ECLI:NL:RBROT:2019:2193

Arrest (uitspraak) van 27 juli 2021

in de zaak van:

de vennootschap onder firma [naam VOF] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [appellante] ,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J. Backx te Rotterdam,
tegen:

Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

als rechtsopvolger van
Delta Lloyd Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Den Haag,
HDI-Gerling Verzekeringen N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
Amlin Insurance SE,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk),
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
Fatum General Insurance N.V.,
gevestigd te Curaçao,
Chubb European Group SE,
gevestigd te Courbevoie (Frankrijk),
Allianz Benelux N.V.,
gevestigd te Brussel (België),
Vivat Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: Verzekeraars,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders-Folmer te Amsterdam.

De processtappen

1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 maart 2019
(hierna: het vonnis of het bestreden vonnis) en het procesdossier van de rechtbank;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven
in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (met producties);
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
- het schriftelijk pleidooi van beide partijen van 12 mei 2020.

Waar de zaak over gaat

2. Deze zaak gaat over de vraag of de Verzekeraars terecht uitkering hebben geweigerd na een brand in het verzekerde pand van [appellante] . Volgens de Verzekeraars is sprake van een bestemmingswijziging / wijziging van het verzekerd risico, omdat het pand niet meer als hotel in gebruik was, maar was verhuurd als huisvesting voor seizoenarbeiders.

Feiten

3.1
De rechtbank is in het vonnis van een aantal feiten uitgegaan. Over deze feiten bestaat geen discussie. Ook het hof gaat er daarom vanuit. Voor zover [appellante] in haar schriftelijk pleidooi heeft willen ageren tegen het door de rechtbank vastgestelde feit dat assurantietussenpersoon [assurantietussenpersoon] in 2009 door haar was ingeschakeld, is dit te laat. Dat had bij memorie van grieven gemoeten. Het hof gaat daarom aan deze stelling voorbij.
3.2
Samengevat gaat het om het volgende, waarbij het hof ook aanvullend een aantal feiten heeft vastgesteld.
( a) Verzekeraars vormen samen een pool, een groep van verzekeraars die gezamenlijk een risico dekt. Delta Lloyd was de bovenstaande/lead verzekeraar van deze pool. Verzekeraars hebben in de hier van belang zijnde jaren met [naam B.V.] (verder: [naam B.V.] ) een zogenaamde Poolovereenkomst Volmacht gesloten, waarbij is bepaald dat [naam B.V.] , als gevolmachtigde, namens de pool van Verzekeraars verzekeringen mag accepteren met inachtneming van het bepaalde in bijlage 1 bij die overeenkomsten.
( b) In bijlage 1 bij de poolovereenkomsten is onder "volmacht brandverzekeringen" bij uitsluitingen risico's onder meer bepaald: "pensions voor gastarbeiders"
( c) [appellante] houdt zich bezig met het exploiteren van onroerend goed. [appellante] heeft in 1992 een pand te Kwadijk (hierna: " De Purmer Eend " of het pand) gekocht en verbouwd tot hotel, met 28 hotelkamers en een beheerderswoning. [appellante] exploiteerde daarna het pand niet zelf, maar verhuurde het aan Stichting Able .
( d) Het hotel De Purmer Eend werd van 1993 tot en met 2010 door Stichting Able gedurende dertien weken per jaar verhuurd aan Nationale Vereniging De Zonnebloem, een organisatie die activiteiten en vakanties organiseert voor mensen met een lichamelijke beperking.
( e) Op 25 september 2009 heeft een door [appellante] ingeschakelde assurantietussenpersoon (hierna: de tussenpersoon), op basis van informatie van [appellante] een elektronisch aanvraagformulier ingevuld voor een brandverzekering voor het pand. Bij hoofdactiviteit kon worden gekozen tussen de volgende opties: "Hotel-café-restaurant", "Pension, kamerverhuurbedrijf (Ook studenten)" of "Pension, kamerverhuurbedrijf (Geen studenten)". Het formulier bevatte voorts een vrij in te vullen veld "Omschrijving activiteiten, geef een korte omschrijving van al uw activiteiten op deze lokatie". Op het ten behoeve van [appellante] ingevulde formulier is – voor zover van belang – vermeld:
"Hoofdactiviteit
Sectorhoofdactiviteit Onze hoofdactiviteit valt Hotel, Vakantieoord,
onder de sector: Conferentiecentrum
Hotel / conferentiecentrum Onze hoofdactiviteit valt Hotel-café-
onder de sub-sector: restaurant
(…)
Omschrijving activiteiten Geef een korte omschrijving Hotel Café
van al uw activiteiten op deze Restaurant
lokatie"
( f) Op dezelfde dag dat het aanvraagformulier werd ingediend ontving de tussenpersoon van Marsh een meerkeuze-offerte voor de verzekering, met drie premievoorstellen van verschillende verzekeraars. Op basis van deze offerte is de verzekering Zaaks- en Bedrijfsschade – Uitgebreid tot stand gekomen met als ingangsdatum 1 januari 2010 (hierna: "de verzekering"). Op de polis was als bestemming van De Purmer Eend vermeld: "hotel-cafe-restaurant".
( g) [appellante] heeft naast De Purmer Eend ook het Lakeland hotel te Monnickendam in eigendom. Het risico van Lakeland hotel was op dezelfde manier verzekerd als dat van De Purmer Eend .
( h) Per 10 november 2010 heeft Stichting Able het pand verhuurd aan [naam aannemingsbedrijf] , een Duits aannemersbedrijf dat betrokken was bij de Noord-Zuidlijn in Amsterdam en slaapplaatsen nodig had voor haar werklieden. In de huurovereenkomst is vermeld dat [naam aannemingsbedrijf] tot en met 31 december 2012 gemiddeld 60 slaapplaatsen huurt, verdeeld over de 28 kamers in het pand, en het bedrijfsappartement gelegen boven de kamers. De kale huursom bedroeg € 14.000,00 euro per maand. In de huurovereenkomst is bepaald dat de huurder zorgt voor schoonmaak van de kamers en het linnengoed. De huurovereenkomst is voortgezet voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014 voor een kale huursom € 10.000,00 per maand, [naam aannemingsbedrijf] heeft het pand tot 2015 gehuurd.
( i) Daarna heeft [appellante] het pand vanaf januari 2016 verhuurd aan NL Jobs, een uitzendbureau van seizoenarbeiders in de tuinbouw. De huurovereenkomst tussen [appellante] en NL Jobs is in essentie gelijk aan de voortgezette overeenkomst tussen Stichting Able en [naam aannemingsbedrijf] . De huurprijs van € 10.000,00 per maand is gebaseerd op 60 bedden verdeeld over 28 kamers. Als er meer bedden werden verhuurd, diende NL Jobs voor elk extra bed te betalen.
( j) In het polisaanhangsel voor de termijn van 1 juli 2016 tot 1 juli 2017 is – voor zover van belang – op blad 1 en 3 vermeld:
"verzekeringnemer [naam VOF]
termijn van 01-07-2016 tot 01-07-2017
(…)
hoedanigheid Horeca exploitant
(…)
soort verzekering Zaak- en Bedrijfsschade – Uitgebreid
verzekerd is per 01-07-2016
001 EUR 1.616.419 gebouwen
EUR 1.616.419 totaal verzekerd bedrag
risicoadres Kwadijk 167/169 , 1471 CK KWADIJK
bestemming hotel-café-restaurant
(…)
voorwaarden Algemene voorwaarden Zaak- en
Bedrijfsschadeverzekeringen 2015 [naam B.V.]
Bijzondere voorwaarden Zaak- en
Bedrijfsschadeverzekeringen Horeca 2015 [naam B.V.] "
( k) De algemene voorwaarden luiden – voor zover van belang – als volgt:

"Artikel 1 Begripsomschrijvingen

(…)

1.7
Gebouw
De op het polisblad omschreven onroerende zaak (…)
1.8
Gevaarsobjecten
De gebouwen (…) op het (de) in het polisblad omschreven adres(sen)
(…)
1.28
Zakelijk belang
Het belang van verzekerde bij het behoud van de gevaarsobjecten uit hoofde van eigendom (…)

Artikel 2 Omvang van de dekking

2.1
Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade (…) indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis (…)
2.2
Gevaren/gebeurtenissen
2.2.1
Brand
(…)"
(l) Artikel 6 van de algemene voorwaarden luidt – voor zover van belang – als volgt:

"Artikel 6 Bekendheid en risicowijziging

(…)

6.2
Verzekeraars zijn bekend met (…) gebruik van de gevaarsobjecten bij het begin van de overeenkomst (…).
6.4
Indien de/het op het polisblad vermelde
- bestemming wijzigt (…)
- (…) geldt dat verzekerde daarvan zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden nadat hij van de bedoelde wijziging op de hoogte is, mededeling dient te doen aan verzekeraars. (…)
Als verzekerde verzuimt binnen de gestelde termijn mededeling te doen van de risicowijziging, hebben verzekeraars de mogelijkheid om de verzekering niet of op andere wijze voort te zetten als zij aannemelijk maken dat zij dit zouden hebben gedaan als zij van de risicowijziging in kennis waren gesteld. In dat geval geldt het volgende:
- indien de verzekering niet zou zijn voortgezet, vervalt alle recht op schadevergoeding;
- (…)”
( m) In 2017 heeft [appellante] ook het Lakeland hotel verhuurd aan NL Jobs die daarin haar uitzendkrachten onderbracht, via eenzelfde verhuurconstructie als die van de Purmer Eend . De tussenpersoon heeft daarvan bij e-mail van 5 april 2017 mededeling gedaan aan [naam B.V.] .
(n ) Op 27 mei 2017 is brand ontstaan in De Purmer Eend , waardoor het pand teniet is gegaan.
( o) Gorpa Schadeonderzoek heeft in opdracht van [naam B.V.] onderzoek gedaan naar de toedracht van de brand. Het onderzoek heeft geresulteerd in een rapport van 7 juli 2017.
( p) Bij e-mail van 8 augustus 2017 schreef [naam B.V.] aan de tussenpersoon van [appellante] onder meer:
"Het verzekerde risico aan de Kwadijk 167/168 , 1471 CK in Kwadijk , is op deze polis verzekerd met bestemming hotel.
Met deze bestemming is destijds ook de aanvraag voor deze verzekering ingediend en door ons geaccepteerd. Ten tijde van de brand op 27 mei 2017 was de verzekerde bestemming van het gebouw op de polis eveneens hotel.
Uit het onderzoeksrapport van Gorpa Schadeonderzoek blijkt dat het verzekerde gebouw reeds sinds 2013 niet meer als hotel in gebruik is. In 2013 is het hotel opgehouden te bestaan en is het gehele gebouw verhuurd aan achtereenvolgens een Duitse aannemer (tot 2015) en NL JOBS (vanaf 2015) voor de huisvesting van buitenlandse seizoensarbeiders/ personeel.
Standpunt
Deze wijziging van de bestemming van het verzekerde risico is nimmer aan ons gemeld, terwijl verzekerde conform artikel 6.4 van de Algemene Voorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsverzekering 2015 [naam B.V.] , respectievelijk artikel 3 van de Bijzonder Voorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsverzekering 2015 [naam B.V.] , dit wel, uiterlijk binnen 2 maanden nadat verzekerde hiermee bekend was geworden, bij ons had moeten melden.
Wanneer deze wijziging bij ons zou zijn gemeld, zouden wij deze niet hebben geaccepteerd en de polis hebben beëindigd. Dit betekent dat ieder recht op schadevergoeding vervalt. De geclaimde schade komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking."
( q) De tussenpersoon van [appellante] reageerde hierop als volgt:
"In uw brief met het afwijzend standpunt meldt u dat de bestemmingswijziging van het verzekerde risico nimmer aan u is gemeld. Dat is echter feitelijk onjuist, want via mail is op 5 april 2017 concreet door ons aan u doorgegeven dat de kamers van het hotel werden verhuurd aan NL Jobs én werd u verzocht dit aan te tekenen.
Onze mededeling vloeide voort uit de ons ter kennis gekomen informatie over de verhuur aan NL Jobs. Wij voegden aan onze kennisgeving ook nog toe dat NL Jobs hierin uitzendkrachten huisvestte. Ongeacht wat van u thans over het risico of van een definitie voor hotel wilt vinden, bevestigde u op 4 mei 2017 van de door ons geschetste situatie op de hoogte te zijn. Daaruit mocht worden geconcludeerd dat hierdoor een geldige verzekering werd geaccepteerd.
Gelet op de u ter kennis gebrachte feiten kan het niet zo zijn, dat u ná het ontstaan van de schade nog eens bedenkt dat dit risico niet acceptabel zou zijn geweest. U had dan direct afwijzend op de door ons gegeven informatie moeten reageren en niét instemmend. Door de instemmende reactie mocht er van worden uitgegaan dat verzekerde dekking had in de door ons geschetste situatie, ongeacht hoe lang die situatie al bestond.
Wij verzoeken u de consequenties van uw kennisgeving d.d. 4 mei 2017 te aanvaarden c.q. het afwijzend standpunt ongedaan te maken."
( r) Verzekeraars hebben niet aan dit verzoek voldaan.

Procedure in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank

4.1
[appellante] vordert – zakelijk weergegeven – in deze procedure
- een verklaring voor recht dat Verzekeraars gehouden zijn de schade ten gevolge van de brand op 27 mei 2017, vermeerderd met rente te vergoeden;
- de hoofdelijke veroordeling van Verzekeraars tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met rente en proceskosten.
4.2
De rechtbank heeft de vordering afgewezen en heeft daartoe (samengevat) overwogen, dat het primaire verweer van Verzekeraars (er is geen dekking omdat de verzekering alleen het risico van schade aan het pand dekt als het gebruik daarvan in overeenstemming is met de omschrijving daarvan in de polis) faalt, maar dat het subsidiaire verweer (een beroep op artikel 6.4 van de algemene voorwaarden) slaagt. Vanaf november 2010, vanaf het moment dat het pand langdurig werd verhuurd aan [naam aannemingsbedrijf] was sprake van een bestemmingswijziging in de zin van artikel 6.4 van de algemene voorwaarden. Verzekeraars zouden de verzekering niet hebben voortgezet indien zij bekend zouden zijn met deze bestemmingswijziging, zo oordeelde de rechtbank.

Vorderingen in hoger beroep

5.1
In hoger beroep vordert [appellante] vernietiging van deze beslissing van de rechtbank. Zij wil dat het hof het gevorderde alsnog toewijst, en Verzekeraars veroordeelt in de kosten van beide instanties.
5.2
[appellante] heeft als klachten tegen het vonnis aangevoerd, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een bestemmingswijziging (grief 1) en dat Verzekeraars de verzekering niet zouden hebben voortgezet als [appellante] de bestemmingswijziging tijdig aan Verzekeraars had meegedeeld (grief 2).
5.3
Verzekeraars zijn het eens met het oordeel van de rechtbank. Uitsluitend voor het geval het hof tot het oordeel zou komen dat een grief van [appellante] slaagt, klagen Verzekeraars erover dat de rechtbank ten onrechte haar primaire verweer heeft verworpen, dat er geen dekking is omdat de verzekering uitsluitend het risico van schade aan het gebouw dekt als het gebruik van het gebouw in overeenstemming is met de omschrijving daarvan in de polis.

Beoordeling van het hoger beroep

Is sprake van een bestemmingswijziging?

6.1
De eerste vraag die beantwoording behoeft is of vanaf het moment dat De Purmer Eend langdurig werd verhuurd aan [naam aannemingsbedrijf] en daarna aan NL Jobs sprake was van een bestemmingswijziging als bedoeld in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden.
6.2
[appellante] meent dat dit niet het geval is. Zij wijst erop dat zij De Purmer Eend nooit zelf als hotel heeft geëxploiteerd, maar dat dat steeds door de opvolgende huurders werd gedaan. De exploitatie werd eerst gedaan door Stichting Able en vervolgens door [naam aannemingsbedrijf] . Als al zou moeten worden geoordeeld dat sprake was van een bestemmingswijziging, omdat [naam aannemingsbedrijf] de Purmer Eend niet als hotel exploiteerde, dan kunnen Verzekeraars zich hierop niet beroepen, omdat de bestemmingswijziging al ongedaan was gemaakt voordat het schade-evenement zich heeft voorgedaan (vlg. ECLI:NL:GHDHA:2014:1649). Ten tijde van de brand werd het hotel immers geëxploiteerd door NL Jobs. In de huurovereenkomst met NL Jobs waren de verplichtingen opgenomen waaraan NL Jobs gehouden was bij de exploitatie van het hotel, zoals de aanstelling van een beheerder die erop toe diende te zien dat het hotel aan alle wettelijke eisen bleef voldoen en die verantwoordelijk was voor het afdragen van toeristenbelasting. Verder wijst [appellante] erop dat sprake was van een hotel omdat
- de bedden werden verhuurd voor een bedrag van € 86,-- per week, primair aan de uitzendkrachten van NL Jobs, en
- er een receptie was waar de mensen werden in- en uitgecheckt, post werd ontvangen en meldingen konden worden gedaan over technische problemen, waar een registratieformulier moest worden ingevuld, waar de sleutel van de kamer werd uitgereikt en waar uitleg werd gegeven over het hotel.
6.3
Het hof overweegt als volgt.
Terecht is geen van partijen opgekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de vraag of sprake is van een bestemmingswijziging in de zin van artikel 6.4 van de algemene voorwaarden, een kwestie van uitleg is. Ook het hof gaat hiervan uit. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium, waarbij – in een geval als het onderhavige waarin niet is onderhandeld over de algemene voorwaarden – een meer objectieve uitleg in de rede ligt.
6.4
Daarbij acht het hof relevant dat in het maatschappelijk verkeer niet gebruikelijk is de huisvesting van arbeidsmigranten door een uitzendbureau als "hotel-café-restaurant" aan te merken. Onder een hotel wordt in de regel verstaan een gebouw dat een overnachtingsmogelijkheid (doorgaans in een kamer, al dan niet met eigen badkamer) biedt aan (al dan niet zakelijke) reizigers/gasten. Een "hotel-café-restaurant" beschikt daarnaast ook over restaurant- en café-faciliteiten, zodat de gasten desgewenst iets te eten en/of drinken kunnen afnemen.
6.5
Niet in geschil is dat NL Jobs een uitzendbureau exploiteert en dat zij gespecialiseerd is in het werven en selecteren van medewerkers in Oost-Europa. Evenmin is in geschil dat NL Jobs in De Purmer Eend geen overnachtingsmogelijkheid bood aan willekeurige reizigers/gasten, maar (tijdelijke) huisvesting aan (primair haar) uitzendkrachten. Dit in het kader van haar bedrijfsvoering, waarbij zij haar uitzendkrachten faciliteerde met vervoer en huisvesting.
6.6
Naar objectieve maatstaven kan daarom niet worden geoordeeld dat NL Jobs De Purmer Eend in gebruik had als hotel, en al helemaal niet als hotel-café-restaurant zoals vermeld op de polis. Gesteld noch gebleken is immers dat in De Purmer Eend nog restauratieve voorzieningen aanwezig waren. Integendeel: in de huurovereenkomst van NL Jobs was opgenomen dat [appellante] drie extra kookplaten zal aanbrengen en de afwasmachine zal verwijderen, hetgeen erop duidt dat NL Jobs de keuken niet meer als restaurantkeuken zou willen gebruiken en dat het de bedoeling was dat de uitzendkrachten zelf zouden koken. Een en ander leidt ertoe dat moet worden geoordeeld dat de uitzendkrachten (in ieder geval tijdelijk) in De Purmer Eend woonden, in plaats van dat zij daar (als reizigers/gasten) in een hotel verbleven. Dit betekent dat naar het oordeel van het hof sprake is van een bestemmingswijziging (van hotel naar huisvesting van arbeidsmigranten) die op grond van het bepaalde in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden aan Verzekeraars had moeten worden gemeld.
6.7
Dat in de huurovereenkomst met NL Jobs ook de verplichting was opgenomen een beheerder aan te stellen die erop toe diende te zien dat het hotel aan alle wettelijke eisen bleef voldoen, doet hieraan niet af. Een beheerder is niet een functie die alleen in een hotel voorkomt, ook in andere panden met andere functies (waaronder huisvesting) kunnen beheerders zijn aangesteld. Datzelfde geldt voor het feit dat De Purmer Eend was voorzien van een receptie.
6.8
Daargelaten dat Verzekeraars – onweersproken – hebben gesteld dat toeristenbelasting een onjuiste benaming is, omdat uit artikel 224 Gemeentewet blijkt dat gemeenten toeristenbelasting kunnen heffen ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente zijn ingeschreven, is niet gebleken dat De Purmer Eend ooit toeristenbelasting heeft afgedragen voor haar uitzendkrachten. Ook het argument dat de beheerder verantwoordelijk was voor de afdracht van toeristenbelasting overtuigt daarom niet als het gaat om de vraag of De Purmer Eend nog als hotel-café-restaurant in gebruik was.
6.9
Het vorenstaande betekent dat wat er ook zij van de vraag of al sprake was van een bestemmingswijziging toen [naam aannemingsbedrijf] De Purmer Eend huurde, hiervan in ieder geval sprake was toen NL Jobs huurder werd. Dat betekent dat de bestemmingswijziging niet al ongedaan was gemaakt voordat het schade-evenement zich heeft voorgedaan.
6.1
Dat ook (de tussenpersoon van) [appellante] zich ervan bewust was, dat huisvesting van arbeidsmigranten door een uitzendbureau, iets anders is dan het exploiteren van een hotel-café-restaurant, blijkt uit het feit dat deze bij e-mail van 5 april 2017 mededeling heeft gedaan aan [naam B.V.] dat in het Lakeland hotel kamers zijn verhuurd aan NL Jobs die daarin haar uitzendkrachten huisvest.
6.11
Dit betekent dat moet worden vastgesteld dat [appellante] heeft verzuimd (tijdig) opgave te doen aan Verzekeraars van de bestemmingswijziging, een risico-wijziging als bedoeld in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden. Daarmee rijst de vraag of de verzekering zou zijn voortgezet als deze risico-wijziging wel tijdig aan Verzekeraars zou zijn gemeld.
Zouden Verzekeraars de verzekering hebben voortgezet als [appellante] de wijziging tijdig had meegedeeld?
7.1
Verzekeraars stellen dat zij niet bereid zijn om het risico van schade aan een gebouw te accepteren als het gaat om pensions/huisvesting van arbeidsmigranten. Zij stelt zelfs dat geen enkele reguliere verzekeraar bereid is om dit risico te verzekeren. Zij wijst erop dat het risico voor haar te groot is gelet op de volgende omstandigheden:
• Arbeidsmigranten verblijven vaak langer in de huisvesting dan zij in eerste instantie beoogden, waardoor huishoudelijke apparaten worden geïnstalleerd en gebruikt. Vaak is sprake van overbelasting van elektrische installaties en wordt meer gebruik maakt van verlengsnoeren. De kans op brand door kortsluiting is hier aanzienlijk door verhoogd.
• De kennis van en zorg over functionele ruimtes, zoals de keuken, is minder groot. Dit is een grote tegenstelling tot het gebruik van bijvoorbeeld de keuken door een kok, zoals gebruikelijk in een hotel-café-restaurant.
• Er zijn vaak onduidelijke of onvoldoende scheidingen tussen de functionele ruimtes, zoals tussen de keuken en wasgelegenheid. Dat heeft een verhoogd brandgevaar en een grotere kans op waterschades tot gevolg.
• Er is vaak sprake van een gebrek aan privacy, met hoog oplopende onderlinge irritaties tot gevolg, die kunnen leiden tot escalaties, zoals vechtpartijen.
• Ook kan verveling als gevolg van het gebrek aan een sociaal leven leiden tot bovenmatig alcoholgebruik, met alle risico's van dien.
• Bij verblijf van grote groepen personen (zoals een grote groep arbeidsmigranten) is er een verhoogd risico op brandschade vanwege roken.
• Panden waarin grote groepen personen verblijven zijn veelal minder geordend en minder netjes. Hierdoor ontstaat ook een groter risico op schade.
• Er is een verhoogd risico op schade door het zeer intensief gebruik van kamers; vaak leven meerdere personen op één kamer.
• Doorgaans ontbreekt adequaat toezicht.
Vanwege het voorgaande hebben Verzekeraars in hun poolovereenkomst met [naam B.V.] expliciet bepaald dat [naam B.V.] het risico van huisvesting van arbeidsmigranten niet mag accepteren.
Het feit dat de verzekering van Lakeland hotel , na de melding van de tussenpersoon van [appellante] , aanvankelijk door [naam B.V.] leek te zijn geaccepteerd kan [appellante] niet baten. Daargelaten dat de risicowijziging nooit op de polis is aangetekend, zodat [appellante] er niet op mocht vertrouwen dat de wijziging was geaccepteerd, geldt dat Verzekeraars twee maanden de tijd hadden om te beslissen of zij het risico wilden voortzetten. Op de dag van de brand (27 mei 2017) waren die twee maanden na de melding van 5 april 2017 nog niet verstreken. Verzekeraars benadrukken dat zij de verzekering van Lakeland hotel niet wilden voortzetten en dat het risico sinds 1 juli 2017 niet meer door haar wordt gedragen, maar door Catlin Underwriting Agencies Ltd. Los daarvan – zo stellen Verzekeraars – is irrelevant of [appellante] er redelijkerwijze vanuit mocht gaan of Verzekeraars de verzekering ondanks de bestemmingswijziging zouden willen voortzetten. Op grond van het bepaalde in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden is de verzekeringnemer immers verplicht om alle bestemmingswijzigingen (ongeacht of sprake is van een verzwaring) te melden, waarna Verzekeraars mogen beslissen of zij het risico willen voortzetten tegen dezelfde premie of niet. Verzekeraars menen dat [naam B.V.] er goed aan had gedaan eerder helder te communiceren dat het Lakelandrisico niet meer door Verzekeraars zou worden gedragen, maar betwisten dat daaruit blijkt dat Verzekeraars de verzekering van De Purmer Eend zouden hebben voortgezet als [appellante] tijdig melding had gemaakt van de bestemmingswijziging. Uit het feit dat [naam B.V.] een fout maakt in het ene dossier, kan immers niet worden afgeleid dat zij dat ook zal doen in het andere dossier. Daarbij komt dat als [appellante] de wijziging tijdig had doorgegeven, de tussenpersoon steeds als de verzekering werd voortgezet had kunnen opmerken dat op het polisaanhangsel de bestemming nog niet was gewijzigd. De tussenpersoon zou dan op aanpassing hebben aangedrongen. [appellante] had immers geen belang bij een misverstand over de bestemming van het verzekerde object. Uit het Wimpy-bar arrest (HR 15 mei 1992, NJ 1993, 263; ECLI:NL:HR:1992:ZC0602) volgt immers dat de verzekeringsovereenkomst uitsluitend het risico dekt van schade aan het verzekerde gebouw indien het gebruik daarvan overeenstemt met de in de polis opgenomen bestemming, aldus nog steeds Verzekeraars.
7.2
[appellante] is daarentegen van mening dat als zij tijdig melding zou hebben gemaakt van het gewijzigde risico, Verzekeraars de verzekering ongewijzigd zouden hebben voortgezet. Dat hebben Verzekeraars immers ook gedaan toen haar tussenpersoon aan [naam B.V.] meldde dat het Lakeland hotel haar kamers verhuurde aan NL Jobs ten behoeve van haar uitzendkrachten. [naam B.V.] heeft de ontvangst van de melding zonder voorbehoud bevestigd en daarna de verzekering zonder enige aanpassing per 1 juli 2017 geprolongeerd. Op 13 juli 2017 ontving [appellante] het nieuwe polis aanhangsel, waarop nog steeds Delta Lloyd als bovenstaande risicodrager was vermeld. Aangezien hieruit blijkt dat [naam B.V.] de wijziging zonder opmerkingen heeft geaccepteerd, mag worden aangenomen dat zij dit ook gedaan zou hebben als zij tijdig de melding (dat De Purmer Eend haar kamers verhuurde aan NL Jobs, ter huisvesting van haar uitzendkrachten) zou hebben gedaan, aldus [appellante] .
7.3
Naar het oordeel van het hof hebben Verzekeraars voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij tijdige melding de verzekering niet zouden hebben voortgezet. Zij hebben voldoende onderbouwd dat zij niet bereid zijn het risico van schade aan een gebouw te accepteren als het gaat om huisvesting van arbeidsmigranten, omdat zij het risico op de door hen genoemde gronden te hoog achten. Dit blijkt al uit de poolovereenkomst die zij met [naam B.V.] hebben gesloten. Daaruit blijkt immers dat [naam B.V.] het risico "pension voor gastarbeiders" niet mag accepteren. Verzekeraars hebben hun stelling verder onderbouwd met een verklaring van een acceptatie specialist brand zakelijk voor gevolmachtigden van Delta Lloyd, een verklaring van een acceptant van de afdeling acceptatie provinciaal brand van Delta Lloyd en een lijst van risico’s waarvan Delta Lloyd met gevolmachtigden is overeengekomen dat de gevolmachtigden deze risico’s niet mogen accepteren. Dat [appellante] geen partij is bij de poolovereenkomst en deze beperking in de volmacht – naar zij stelt – alleen interne werking heeft tussen de Verzekeraars en de volmacht, doet hieraan niet af. Het is immers aan Verzekeraars om te beslissen, nadat de verzekeringnemer een bestemmingswijziging heeft gemeld op grond van het bepaalde in artikel 6.4 van de algemene voorwaarden, of zij het risico willen voortzetten tegen dezelfde premie of niet. Irrelevant is daarbij dat de verzekeringnemer weet of er al dan niet sprake is van een risicoverzwaring en of Verzekeraars bereid zijn het gewijzigde risico te dragen.
7.4
Hieraan kan (ook) de afhandeling door [naam B.V.] van de melding van de tussenpersoon van 5 april 2017 ten aanzien van de bestemming van het Lakeland hotel niet afdoen. Die afhandeling verdient niet de schoonheidsprijs, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Verzekeraars wel bereid waren het gewijzigd risico ten aanzien van De Purmer Eend te accepteren. Dit geldt temeer omdat deze melding er uiteindelijk toe heeft geleid dat het risico van het Lakeland hotel sinds 1 juli 2017 niet meer wordt gedragen door Verzekeraars, maar door Catlin Underwriting Agencies. Dit betekent dat Verzekeraars zich met recht op het standpunt hebben kunnen stellen dat het recht op schadevergoeding van [appellante] is komen te vervallen.
7.5
Bij gebreke van stellingen die – indien bewezen – tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Slotsom
8. Het principaal hoger beroep faalt. Aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep wordt daarom niet toegekomen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] als de in het ongelijk te stellen partij wordt veroordeeld in de kosten van het principaal hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, team handel en haven, van 13 maart 2019;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, aan de zijde van Verzekeraars tot op heden begroot op € 741,-- aan griffierecht en € 2.228,-- aan salaris advocaat en op € 163,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 85,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, G.C. de Heer, B.R. ter Haar en getekend en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021 door de rolraadsheer mr. J.E.H.M. Pinckaers in aanwezigheid van de griffier.