ECLI:NL:GHDHA:2021:1226

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
200.266.346/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bedingen in arbeidsovereenkomst en de geldigheid van geheimhoudings- en relatiebedingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geldigheid van bepaalde bedingen in een arbeidsovereenkomst tussen InAxtion Uitzendgroep B.V. en een werknemer. De werknemer had in eerste aanleg bij de kantonrechter gevorderd dat er geen relatiebeding, geheimhoudingsbeding of concurrentiebeding van kracht was. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, wat InAxtion heeft doen besluiten in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de bedingen niet rechtsgeldig waren overeengekomen. De werknemer was in dienst getreden op 7 november 2007 en had een schriftelijke arbeidsovereenkomst ondertekend. InAxtion stelde dat de werknemer met de bedingen instemde door een verwijzing naar een document 'Werken voor InAxtion', maar het hof oordeelde dat deze bedingen niet in de arbeidsovereenkomst waren opgenomen en dat er geen bewijs was dat het document als bijlage was meegestuurd.

Het hof concludeerde dat de werknemer niet gebonden was aan de bedingen, omdat hij niet uitdrukkelijk had ingestemd met de inhoud ervan. De grieven van InAxtion werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. InAxtion werd veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.266.346/01
Zaaknummer rechtbank : 7400552 CV EXPL 18-8195
arrest van 8 juni 2021
inzake
InAxtion Uitzendgroep B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
appellante,
hierna te noemen: InAxtion,
advocaat: mr. E. den Hartog te Capelle aan den IJssel,
tegen
[werknemer],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [werknemer],
advocaat: mr. I.B. Jansse te Rotterdam.

1.Het verloop van het geding

InAxtion is bij dagvaarding van 29 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht (hierna: de kantonrechter), van 13 juni 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [werknemer] als eiser en InAxtion als gedaagde.
Bij arrest van 29 oktober 2019 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is gehouden op 27 november 2019. Beide partijen hebben bij die gelegenheid producties overgelegd.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van de zijde van InAxtion, met producties;
- akte van de zijde van [werknemer], met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd. De uitspraak daarvan is nader bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Met grief 1 betoogt InAxtion dat de kantonrechter in r.o. 2.4 van het bestreden vonnis ten onrechte als vaststaand feit heeft opgenomen dat bij de brief van [naam] namens InAxtion van 31 juli 2012 aan [werknemer] een document was gevoegd, getiteld “Werken voor InAxtion Uitzendgroep B.V.”, waarin geen geheimhoudings-, relatie- of non-concurrentiebeding is opgenomen. Het hof zal bij de beoordeling van het hoger beroep rekening houden met wat InAxtion in haar toelichting op deze grief heeft aangevoerd. Omdat InAxtion geen grief heeft aangevoerd tegen de overige door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn deze in hoger beroep niet in geschil en dienen zij derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[werknemer] is op 7 november 2007 bij InAxtion in dienst getreden als [functienaam]. In de door [werknemer] ondertekende, schriftelijke arbeidsovereenkomst staat – voor zover hier van belang – het volgende:

Werknemer verklaard:
(…) Het “werken voor Inaxtion” (…) ontvangen en gelezen te hebben en met de bepalingen daarin accoord te gaan.”
2.2
In het document “Werken voor Inaxtion uitzendgroep” (hierna: document 2007) zoals dat volgens InAxtion luidde ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst, staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Geheimhouding
Al hetgeen u bij de uitvoering van uw functie gewaar wordt en waarvan u redelijkerwijs kunt vermoeden dat bekendmaking hiervan werkgever en/of opdrachtgever schaadt, dient u geheim te houden. (geheimhoudingsplicht) Indien u de geheimhouding verbreekt zal er zonder gerechtelijke tussenkomst een direct opeisbare boete van 500 euro in rekening worden gebracht en 100 euro voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
Concurrentiebeding
Het is nimmer toegestaan, anders dan in het kader van deze arbeidsovereenkomst om gedurende de looptijd van deze overeenkomst op directe en/of indirecte wijze zakelijke relaties aan te houden met cliënten van de Inaxtion groep en of diens personeelsleden. Dit artikel is ook van toepassing gedurende een periode van 12 maanden na afloop daarvan binnen een straal van dertig kilometer van de vestiging(en) c.q. werkmaatschappijen van werkgeefster waar werknemer het afgelopen jaar heeft gewerkt. Indien werknemer in strijd handelt zal hij terstond en zonder gerechtelijke tussenkomst een direct opeisbare boete van 2500 euro verbeuren, benevens een boete van 500 euro voor iedere dag of deel van de dag dat de overtreding duurt, onverminderd haar gehoudenheid tot vergoeding van alle door werkgeefster opkomende en/of te lijden schade.”
2.3
Op 31 juli 2012 heeft [naam] namens InAxtion – voor zover hier van belang - het volgende geschreven aan [werknemer]:
“Bij controle van je personeelsdossier zag ik dat het arbeidsreglement niet getekend aanwezig is. Deze heb ik bijgevoegd. Wil je het arbeidsreglement op elke pagina paraferen en op de laatste pagina je naam, de datum en handtekening zetten en naar me terugsturen?”
2.4
In het document dat volgens [werknemer] bij deze brief gevoegd was, getiteld “Werken voor InAxtion Uitzendgroep B.V.” (hierna: document 2012), is geen geheimhoudings-, relatie- of concurrentiebeding opgenomen.
2.5
[werknemer] heeft de arbeidsovereenkomst met InAxtion opgezegd tegen 1 oktober 2018.

3.Beoordeling van het hoger beroep

3.1
In eerste aanleg heeft [werknemer] primair gevorderd, na wijziging van eis, een verklaring voor recht dat tussen hem en InAxtion geen relatiebeding, geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding van kracht zijn, althans dat de bedingen die zijn opgenomen in het document “werken voor Inaxtion” d.d. 23 oktober 2007 (document 2007) niet tussen partijen gelden, en subsidiair, voor het geval sprake is van een geldig relatiebeding, dat dit wordt vernietigd, althans wordt beperkt, een en ander met veroordeling van InAxtion in de proceskosten. [werknemer] heeft aan zijn vordering, kort samengevat en voor zover in hoger beroep nog van belang, ten grondslag gelegd dat partijen geen relatiebeding, geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding zijn overeengekomen. Als tussen partijen al een dergelijk beding gold, dan is het volgens [werknemer] in 2012 komen te vervallen. InAxtion heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
3.2
De kantonrechter heeft verklaard voor recht dat tussen partijen geen relatiebeding, geheimhoudingsbeding of concurrentiebeding van kracht is, met veroordeling van InAxtion in de proceskosten, en heeft de overige vorderingen afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt InAxtion met haar grieven op.
3.3
Aan grief I is reeds aandacht besteed bij de vaststelling van de tussen partijen vaststaande feiten. Met grief II betoogt InAxtion dat de schriftelijkheidseis als bedoeld in artikel 7:653 lid 1, aanhef en sub b BW niet geldt voor het geheimhoudingsbeding. Grieven III en IV houden in dat InAxtion met de door [werknemer] ondertekende arbeidsovereenkomst dwingend bewijs heeft geleverd van haar stelling dat het relatie- en geheimhoudingsbeding zoals benoemd in document 2007 geldig zijn overeengekomen, terwijl [werknemer] daarvan geen tegenbewijs heeft geleverd. Grief V borduurt voort op grief I. InAxtion stelt met deze grief dat zij in 2012 document 2007 (nogmaals) aan [werknemer] heeft toegezonden. Grief VI ten slotte bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat [werknemer] erop mocht vertrouwen dat de bedingen in document 2007, ervan uitgaande dat deze bedingen in 2007 rechtsgeldig waren overeengekomen, met het inwerkingtreden van de nieuwe versie van het document kwamen te vervallen. InAxtion concludeert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [werknemer] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [werknemer], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.4
[werknemer] bestrijdt de grieven en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.
3.5
Allereerst dient te worden beoordeeld of partijen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst in 2007 een relatiebeding, geheimhoudingsbeding of concurrentiebeding zijn overeengekomen. In document 2007 zijn het hiervoor in r.o. 2.2 geciteerde geheimhoudingsbeding en ‘concurrentiebeding’ opgenomen. Dat laatste beding is overigens naar het oordeel van het hof feitelijk een relatiebeding. [werknemer] heeft zich op het standpunt gesteld dat hem dit document destijds niet als bijlage bij de schriftelijke arbeidsovereenkomst is toegezonden, zodat hij niet gebonden is (geweest) aan deze bedingen.
3.6
Artikel 7:653 lid 1, aanhef en sub b BW houdt, voor zover in deze zaak van belang, in dat een concurrentiebeding slechts geldig is indien het schriftelijk is overeengekomen. Aan dit schriftelijkheidsvereiste ligt de gedachte ten grondslag dat hierin een bijzondere waarborg is gelegen dat de werknemer de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed heeft overwogen. Aan het schriftelijkheidsvereiste is in ieder geval voldaan indien de werknemer een arbeidsovereenkomst waarin een concurrentiebeding is opgenomen, of enig ander geschrift waarin een concurrentiebeding als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voorkomt, heeft ondertekend. Aan de eis dat een concurrentiebeding schriftelijk is overeengekomen, kan ook zijn voldaan indien het concurrentiebeding is opgenomen in arbeidsvoorwaarden die zijn vastgelegd in een ander document dan het document dat de werknemer heeft ondertekend. In dat geval moet zijn voldaan aan een van de twee volgende vereisten:
- de arbeidsvoorwaarden waren als bijlage bij het ondertekende document gevoegd en in dat document is naar die arbeidsvoorwaarden verwezen, of
- de werknemer heeft in het ondertekende document uitdrukkelijk verklaard dat hij instemt met het concurrentiebeding.
In het licht van de aan artikel 7:653 lid 1 BW ten grondslag liggende gedachte dienen deze eisen strikt te worden uitgelegd. Deze bepaling ziet ook op een relatiebeding als in het onderhavige geval aan de orde is (vergelijk HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC0384 (Philips/Oostendorp) en HR 3 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:364).
3.7
Vast staat dat de bedingen niet in de schriftelijke, door [werknemer] ondertekende arbeidsovereenkomst waren opgenomen. Eveneens staat vast dat [werknemer] niet een ander geschrift met de bedingen als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden heeft ondertekend. Het hof is van oordeel dat ook in hoger beroep niet kan worden vastgesteld dat document 2007 destijds door InAxtion als bijlage bij de schriftelijke arbeidsovereenkomst was gevoegd en aan [werknemer] is toegezonden. De bewijslast daarvan rust op InAxtion. Anders dan InAxtion met haar grieven III en IV betoogt, is dat bewijs met de door [werknemer] ondertekende arbeidsovereenkomst, waarin ook niet vermeld is dat het document als bijlage was bijgevoegd, niet geleverd. Weliswaar heeft InAxtion hiervan in hoger beroep aanvullend bewijs aangeboden maar daaraan gaat het hof voorbij omdat InAxtion ook in hoger beroep weinig of niets heeft gesteld over de manier waarop - en door wie - verzending van het document als bijlage bij de door [werknemer] ondertekende arbeidsovereenkomst zou hebben plaatsgevonden. Bovendien is het bewijsaanbod van InAxtion ook overigens onvoldoende concreet en niet relevant. Dat document 2007 bij een brief van 30 oktober 2007 was gevoegd, doet immers niet terzake omdat deze brief niet een door [werknemer] ondertekend document betreft als bedoeld in de hierboven weergegeven rechtspraak. Daarnaast geldt dat InAxtion geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat document 2007 ook als bijlage bij de arbeidsovereenkomst door [werknemer] is ontvangen, wat [werknemer] gemotiveerd heeft betwist.
3.8
De vraag is dan of [werknemer] desalniettemin aan de inhoud van de bedingen in document 2007 gebonden is (geweest) doordat hij in de door hem ondertekende arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij instemt met de bedingen. Die vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Met de enkele volzin “
Werknemer verklaard: (…) Het “werken voor Inaxtion” (…) ontvangen en gelezen te hebben en met de bepalingen daarin akkoord te gaan.” is aan deze eis niet voldaan. Hieruit valt immers redelijkerwijs niet af te leiden dat [werknemer] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst kennis heeft genomen van de bedingen en daarmee uitdrukkelijk heeft ingestemd. In dat verband acht het hof van belang dat [werknemer] onweersproken heeft aangevoerd dat bij de arbeidsovereenkomst onder meer een uitgebreide taakomschrijving was gevoegd, en dat hij heeft gesteld destijds te hebben aangenomen dat met de verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar “werken voor InAxtion” werd gedoeld op deze taakomschrijving.
3.9
Het hof concludeert op grond van het vorenstaande dat het in document 2007 opgenomen relatiebeding niet rechtsgeldig tussen partijen is overeengekomen.
3.1
Aan InAxtion kan worden toegegeven dat in Boek 7 BW geen bijzondere vereisten zijn opgenomen voor het aangaan van een geheimhoudingsbeding. InAxtion heeft tot haar verweer aangevoerd dat [werknemer] in de arbeidsovereenkomst heeft verklaard dat hij akkoord gaat met de bepalingen van document 2007, en dat het geheimhoudingsbeding daarom rechtsgeldig is totstandgekomen. Omdat, zoals hiervoor in r.o. 3.7 en 3.8 is overwogen, niet kan worden vastgesteld dat dat document aan [werknemer] is toegezonden als bijlage bij de arbeidsovereenkomst terwijl [werknemer] in de arbeidsovereenkomst ook niet uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij instemt met het geheimhoudingsbeding, concludeert het hof dat het geheimhoudingsbeding evenmin rechtsgeldig tussen partijen is overeengekomen.
3.11
Daarbij komt dat voor het aan het geheimhoudingsbeding gekoppelde boetebeding ingevolge artikel 7:650 lid 2 BW het vereiste geldt dat het schriftelijk wordt aangegaan. Een werknemer moet immers bekend zijn met de voorschriften die hij moet naleven en weten dat daarop bij niet-naleving een boete staat. In de literatuur wordt aangenomen dat ook aan dit schriftelijkheidsvereiste kan zijn voldaan als het boetebeding is opgenomen in de toepasselijke cao, een personeelshandboek, een ander intern document of een algemene arbeidsvoorwaardenregeling. Gelet op de ratio van het schriftelijkheidsvereiste dient, als het beding in een bijlage staat, deze bijlage bij de arbeidsovereenkomst te zijn gevoegd dan wel dient de werknemer in de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk te hebben verklaard dat hij instemt met het boetebeding. Het Philips/Oostendorp-vereiste is dus in zoverre ook van toepassing op het boetebeding, en daaraan is in deze zaak niet voldaan.
3.12
Het vorenstaande brengt mee dat grieven I-V falen en dat de vraag of sinds 2012 een nieuwe versie van het document, waarin dergelijke bedingen niet meer voorkomen, tussen partijen geldt (document 2012), niet beantwoord hoeft te worden. Grief VI kan daarom niet slagen.
3.13
InAxtion heeft in hoger beroep geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Haar bewijsaanbod in de memorie van grieven – voor zover hierboven nog niet beoordeeld – wordt daarom, als niet ter zake dienend en overigens ook als te weinig concreet, gepasseerd.
3.14
De slotsom uit het bovenstaande is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. InAxtion zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt InAxtion in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [werknemer] begroot op € 324,- aan verschotten en € 2.785,- voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, H.J. van Kooten en A.J. Swelheim en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2021 in aanwezigheid van de griffier.