Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
200.284.027/01
Bouwmachines Den Haag B.V.,
[werknemer 1] ,
200.284.259/01
Bouwmachines Den Haag B.V.,
[werknemer 2] ,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
Adviezen (onder andere werkhervatting)
Vervolg
Per heden mag een herstelmelding. Indien ziekmelding niet wordt afgesloten dient WvP te blijven worden gevolgd. (…)”
reële klachten, [die een] oorzaak kennen in langdurig ervaren werkgerelateerde knelpunten. Werkhervatting kan hierbij mijns inziens vanuit medisch preventief oogpunt niet zonder meer plaatsvinden, zonder oplossing van de door werknemer ervaren knelpunten”.
Ga met elkaar in gesprek en zoek een oplossing voor de verstoorde arbeidsrelatie”. (…) “
Ik adviseer hierbij de inzet en begeleiding van een mediator (…)”.
werkhervatting vanuit medisch preventief oogpunt niet zonder meer kan plaatsvinden[cursivering hof], en geadviseerd tot een gesprek onder begeleiding van een mediator. Met dit advies van de arbo arts is voldoende aannemelijk geworden dat de arbeidsomstandigheden zodanig waren dat met het oog op de dreiging van psychische of lichamelijke klachten, van hen redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat zij hun werkzaamheden zouden verrichten. Dat neemt niet weg dat [werknemer 1] en [werknemer 2] als werknemers in beginsel gehouden zijn alle medewerking te verlenen aan inspanningen die erop gericht zijn de oorzaken daarvan weg te nemen. Naar het oordeel van het hof hebben zij daaraan voldaan door zich open te stellen voor de mediationgesprekken en zich daartoe coöperatief op te stellen zowel tegenover de bedrijfsarts als tegenover BMDH aan wie zij hun bereidheid tot het voeren van de gesprekken (nogmaals) schriftelijk hebben bevestigd in de e-mail van 10 februari 2020. Dit leidt ertoe dat zij ingevolge art. 7:628 BW hun recht op loon behouden en ‘werkweigering’ geen ontslaggrond kan vormen (vgl. rov. 3.5 van voornoemd arrest). De conclusie is dat van een dringende reden geen sprake is en het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven. De grieven I tot en met V falen dan ook.
- bekrachtigt de tussen [werknemer 1] en BMDH gegeven beschikking van de kantonrechter Den Haag van 23 juni 2020;
- veroordeelt BMDH in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [werknemer 1] tot op heden begroot op € 338,- aan verschotten en € 1.671,- aan salaris advocaat;