Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De procedure in hoger beroep
2.Feiten
Gelet op haar bovengenoemde beslissing adviseert de rechtbank de Minister van Veiligheid en Justitie op het voornoemde uitleveringsverzoek toewijzend te beschikken, maar niet voordat in het bijzonder is nagegaan:
in welke mate de in de media berichte aanhouding en detentie van rechters
in welke mate de vorengenoemde omstandigheid alsmede de in de media
in welke mate de huidige situatie in Turkije invloed heeft op de detentieomstandigheden aldaar;
note verbale’ van 7 juli 2017 hebben de Turkse autoriteiten te kennen gegeven dat de in die
(…)
3.De procedure in eerste aanleg
4.De vordering in hoger beroep
5.Beoordeling
grief IIkomt [appellant ] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij zijn beroep op artikel 8 EVRM niet heeft onderbouwd. [appellant ] stelt dat hij vóór zijn detentie mantelzorger was voor zijn moeder. Verder stelt hij dat hij vanaf zijn eerste aanhouding in juni 2015 in onzekerheid heeft verkeerd over de vraag of de Minister zijn uitlevering zou toestaan. Gelet op die voortdurende onzekerheid is het volgens [appellant ] in strijd met artikel 8 EVRM om de uitlevering nu nog door te zetten.
International Commission of Jurists(hierna te noemen: ICJ) van 18 juli 2019, waarin wordt gewezen op ernstige tekortkomingen in de Turkse rechtspraak. Ook voor de naleving van artikel 13 EVRM zijn onvoldoende garanties gegeven. De klachtregeling bij de “
Office of Execution Judge” kan niet worden beschouwd als een afdoende rechtsmiddel in de zin van dit artikel. Ten slotte had de Minister niet mogen vertrouwen op de aanvullende informatie en garanties die zijn verstrekt door de Turkse autoriteiten in 2017 voor een beslissing die in 2019 is genomen. Die informatie is achteraf onjuist gebleken, gelet op het grote aantal rechters en officieren van justitie dat sindsdien is ontslagen en op de overvolle cellen, aldus nog steeds [appellant ] .
emerging backlog” van zaken en een “
excessive length of some trials”. Uit dit rapport zijn echter geen concrete aanwijzingen af te leiden dat commune delicten in het algemeen niet binnen een redelijke termijn worden behandeld. De bladzijde uit het rapport van de Europese Commissie waar [appellant ] zich op beroept, heeft betrekking op de “
efficiency” van de rechterlijke macht in Turkije. De opmerking over de onervarenheid van rechters en officieren van justitie moet in dat licht worden bezien en levert geen concrete aanwijzing op dat de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de behandeling van commune strafzaken in gevaar is. In het rapport van de ICJ worden ernstige zorgen geuit over de onafhankelijkheid van rechters die in functie zijn gebleven, vanwege het “
chilling effect” van het massale ontslag van rechters na de mislukte staatsgreep in 2016. Uit het rapport valt echter niet af te leiden dat ten gevolge van dit “
chilling effect” ook de onpartijdige en onafhankelijke behandeling van commune strafzaken wordt bedreigd. Hetzelfde geldt voor het door de ICJ gesignaleerde gebrek aan institutionele garanties voor de onafhankelijkheid van rechters. [appellant ] heeft ten slotte niet aannemelijk gemaakt dat als zich toch een inbreuk op artikel 6 EVRM mocht voordoen, hij niet kan beschikken over een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM. De klachtprocedure bij de “
Office of Execution Judge”, waarnaar de Turkse autoriteiten hebben verwezen in hun brief van 24 maart 2017, is bedoeld voor klachten van gedetineerden over disciplinaire straffen en andere maatregelen; niet als rechtsmiddel in geval van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, zoals [appellant ] lijkt te veronderstellen in punt 49 van de appeldagvaarding. Nu Turkije is toegetreden tot het EVRM, moet in beginsel worden uitgegaan van het vertrouwen dat Turkije de bepalingen van het EVRM zal eerbiedigen, en [appellant ] dus een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste zal staan in geval van een schending van zijn rechten ingevolge artikel 6 EVRM. [appellant ] heeft niets aangevoerd dat wijst op het tegendeel.
overcrowding” van gevangenissen, maar concludeert ook dat de detentieomstandigheden van personen, veroordeeld voor commune delicten, in het algemeen redelijk zijn. Anders dan [appellant ] stelt, kan het hof uit deze berichtgeving niet afleiden dat de aanvullende informatie en garanties van de Turkse autoriteiten onjuist zijn. Er bestond gezien het voorgaande ook geen aanleiding voor de Minister om nieuwe informatie en/of garanties te vragen.
grief IVklaagt [appellant ] over zijn veroordeling in de proceskosten. Deze grief deelt het lot van de vorige grieven.