ECLI:NL:GHDHA:2020:892

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
200.263.360/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding koopovereenkomst en boeteverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Looye Projecten B.V. en VABO Ontwikkeling B.V. (hierna: Looye c.s.) tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had geoordeeld dat de boete van € 1.000.000,- die Looye c.s. vorderden van [geïntimeerde] niet verschuldigd was, en had de proceskosten gecompenseerd. Looye c.s. hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij de vernietiging van het vonnis vorderden, specifiek gericht op de afwijzing van de boete en de proceskostencompensatie.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Looye c.s. hebben op 6 juni 2017 een koopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de aankoop van een bedrijfspand. De levering van het onroerend goed zou uiterlijk op 1 juli 2021 plaatsvinden. Na een aantal problemen met de uitvoering van de overeenkomst, waaronder een dreigende executoriale verkoop door WPL Industries B.V., hebben Looye c.s. de overeenkomst op 30 januari 2018 ontbonden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete en terugbetaling van de aanbetaling van € 125.000,-.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat [geïntimeerde] in verzuim was, en dat de boete op grond van artikel 6:80 BW eerder verbeurd was dan het overeengekomen tijdstip van levering. Het hof heeft de boete van € 1.000.000,- toegewezen, evenals de wettelijke rente vanaf 30 januari 2018. Daarnaast zijn de kosten van het geding in eerste aanleg en hoger beroep aan de zijde van Looye c.s. toegewezen, inclusief beslagkosten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in zoverre vernietigd en de vorderingen van Looye c.s. toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.263.360/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : C/09/550003 / HA ZA 18-326

arrest van 19 mei 2020

inzake
1.
Looye Projecten B.V.,
gevestigd te Woerden,
2.
VABO Ontwikkeling B.V.,
gevestigd te Culemborg,
appellanten,
hierna te noemen: Looye c.s.,
advocaat: mr. K.J.T. Boersma te Tiel,
tegen

[naam] Holding B.V.,

gevestigd te Bodegraven,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P.T.F. Langerak te Alphen aan den Rijn.

Het geding

1. Bij exploot van 16 juli 2019 hebben Looye c.s. hoger beroep ingesteld tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 17 april 2019. In het appelexploot hebben zij drie grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord met één (ook al eerder overgelegde) productie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden. Ten slotte hebben partijen stukken gefourneerd en is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

2. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
a. Bij koopovereenkomst van 6 juni 2017 (hierna: de overeenkomst) hebben Looye c.s. het aan [geïntimeerde] in eigendom toebehorende bedrijfspand met ondergrond, erf en verdere aan- en toebehoren, gelegen aan de [adres] (hierna: het onroerend goed) van [geïntimeerde] gekocht. Looye c.s. hebben het onroerend goed gekocht met als doel dit te herontwikkelen ten behoeve van een nieuw te bouwen appartementencomplex. Onderdeel daarvan is de sloop van het bedrijfspand.
In artikel 1 van de overeenkomst is bepaald dat de levering uiterlijk op 1 juli 2021 zal plaatsvinden. Verder is, voor zover relevant, in de koopovereenkomst opgenomen:
"(..)
FEITELIJKE LEVERING. STAAT VAN HET VERKOCHTE
Artikel 5
1. De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte aan koper zal op verzoek van koper geschieden vrij van opstallen. De kosten voor het slopen van de opstallen komen voor rekening van verkoper (...). De leveringsdatum zal uitgesteld worden met de duur van de uitvoering van de sloop.
(...)
INGEBREKESTELLING, VERZUIM, ONTBINDING EN BOETE
Artikel 13
1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen. Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van veertien kalenderdagen. Gemelde termijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is.
2. Wanneer een partij in verzuim is, dan is deze verplicht de schade die de wederpartij dientengevolge lijdt te vergoeden en kan die wederpartij de overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst ontbinden.
3. (...) Wanneer het verzuim betrekking heeft op het niet nakomen van verplichtingen van de verkoper m.b.t. het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel op terugbetaling van de aanbetaling met rente zal de verkoper daarnaast ten behoeve van de koper een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren. De hoogte van deze boete is € 1.000.000,- (…). (...) De boete (...) is uitsluitend te verhalen op het verkochte. Er zal na het verhaal hiervan op het verkochte geen enkele vordering op verkoper resteren, noch enige verrekeningsmogelijkheid dan wel enige natuurlijke verbintenis.
(...)"
Eerder, bij vonnis van 7 december 2016 van de rechtbank Gelderland, is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan WPL Industries B.V. (hierna: WPL) van een bedrag van € 239.580,-. Om een executoriale verkoop van het onroerend goed te voorkomen, hebben Looye c.s. krachtens de overeenkomst een bedrag van € 125.000,- aan [geïntimeerde] aanbetaald. Met dit bedrag heeft [geïntimeerde] een deel van de vordering van WPL voldaan. Daarnaast heeft [geïntimeerde] aan WPL een recht van eerste hypotheek verleend ter zekerheid voor de restantvordering. Aan Looye c.s. heeft [geïntimeerde] een tweede recht van hypotheek verleend als zekerheid ter nakoming van de verplichtingen uit de koopovereenkomst.
Enige tijd na het sluiten van de koopovereenkomst heeft [geïntimeerde] via een door haar ingeschakelde architect een brief aan de gemeente Bodegraven verzonden waarin staat dat het mogelijk is het onroerend goed te herontwikkelen met behoud van het bedrijfspand.
Rond november 2017 dreigde WPL opnieuw met executoriale verkoop van het onroerend goed.
Bij brief van 22 november 2017 hebben Looye c.s. [geïntimeerde] onder meer gesommeerd om uiterlijk op 23 november 2017 om 12.00 uur te bevestigen alles te zullen doen of nalaten om de door Looye c.s. voorgestane ontwikkeling mogelijk te maken en te voorkomen dat het bedrijfsgebouw wordt aangewezen als monument.
[geïntimeerde] heeft niet op deze brief gereageerd. Bij brief van 4 december 2017 hebben Looye c.s. de sommatie uit de brief van 22 november 2017 herhaald, met een termijnstelling van veertien dagen.
Bij exploot van 10 januari 2018 heeft WPL aan Looye c.s. aangezegd dat zij voornemens is om over te gaan tot openbare verkoop van het onroerend goed. De openbare verkoop zou plaatsvinden op 7 maart 2018.
i. Looye c.s. hebben de overeenkomst met [geïntimeerde] bij brief van 30 januari 2018 ontbonden en aanspraak gemaakt op de contractuele boete. Daarnaast hebben zij het reeds betaalde bedrag van € 125.000,- teruggevorderd.
Ter zekerheid van hun vordering hebben Looye c.s. conservatoir (derden)beslag doen leggen ten laste van [geïntimeerde] onder WPL.
3. Bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg vorderden Looye c.s. – samengevat weergegeven – het volgende:
I. te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden per 30 januari 2018;
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 125.000,- ter nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis ten gevolge van de ontbinding;
III. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de contractuele boete van € 1.000.000,-
IV. veroordeling van [geïntimeerde] in de buitengerechtelijke kosten en in de kosten van het geding.
Deze vorderingen zijn later in die zin uitgebreid dat ook de kosten van het conservatoir beslag zijn gevorderd.
4. De rechtbank heeft de gevorderde verklaring voor recht uitgesproken en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 125.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Zij heeft [geïntimeerde] voorts veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten, maar de proceskosten gecompenseerd. De vordering tot betaling van de boete is afgewezen en de vordering met betrekking tot de beslagkosten is onbesproken gebleven.
De rechtbank overwoog, samengevat weergegeven, dat Looye c.s. goede grond hadden te vrezen dat [geïntimeerde] haar (leverings)verplichtingen uit de overeenkomst niet zou nakomen. In de brief van 4 december 2017 is [geïntimeerde] een redelijke termijn gegund om zich bereid te verklaren haar verplichtingen na te komen. [geïntimeerde] was gehouden die bereidheid uit te spreken, maar heeft niet op de brief van 4 december 2017 gereageerd. Looye c.s. kunnen zich dan ook beroepen op het bepaalde in artikel 6:80 lid 1 onder c BW. Daaruit volgt dat de gevolgen van niet-nakoming reeds voor het moment van opeisbaarheid in werking zijn getreden, zodat Looye c.s. de overeenkomst op goede gronden hebben ontbonden. De aanbetaling van € 125.000,- moet daarom ongedaan worden gemaakt. De boete is evenwel niet verschuldigd. De verplichting waarop het boetebeding ziet, betreft het meewerken aan de levering. Looye c.s. hebben naar het oordeel van de rechtbank geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat een redelijke uitleg van artikel 13 van de koopovereenkomst meebrengt dat die bepaling ook in het onderhavige geval geldt.
5. In hoger beroep vorderen Looye c.s. de vernietiging van het bestreden vonnis, voor zover de boete is afgewezen, de proceskosten zijn gecompenseerd en de beslagkosten niet zijn toegewezen.
Grief Iis gericht tegen de afwijzing van de boete van € 1.000.000,-. Looye c.s. voeren aan dat de boete verschuldigd is indien [geïntimeerde] hetzij niet meewerkt aan levering, hetzij niet meewerkt aan terugbetaling van het bedrag van € 125.000,-. Beide verplichtingen is [geïntimeerde] niet nagekomen. Het verzuim van [geïntimeerde] heeft betrekking op het niet nakomen van de leveringsverplichting, zodat de boete is verschuldigd. Matiging van de boete is niet aan de orde.
Grief IIkomt op tegen de compensatie van de proceskosten. Looye c.s. zijn van oordeel dat [geïntimeerde] in de kosten had moeten worden veroordeeld.
Grief IIIis gericht tegen het feit dat de rechtbank niet heeft beslist over de vordering met betrekking tot de beslagkosten.
6. Bij beoordeling van
grief Istelt het hof het volgende voorop. De koopovereenkomst heeft te gelden als een commerciële overeenkomst tussen professionele partijen die gedetailleerd is uitgewerkt. Die koopovereenkomst is weliswaar onder tijdsdruk tot stand gekomen, maar, in ieder geval aan de zijde van [geïntimeerde] , wel met bijstand van een advocaat. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad heeft de rechter in een dergelijke situatie de vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van een omstreden contractsbeding. Deze vrijheid stelt de rechter ook in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. De partij die een andere uitleg verdedigt, kan vervolgens tot (tegen)bewijs worden toegelaten. Voorwaarde is echter dat zij voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de verdedigde uitleg van de overeenkomst kunnen dragen.
7. Artikel 13 lid 3 van de overeenkomst bepaalt dat de verkoper een boete van € 1.000.000,- verbeurt indien hij in verzuim is geraakt met betrekking tot zijn verplichting mee te werken aan de feitelijke en/of juridische levering, danwel de verplichting tot terugbetaling van de aanbetaling. Op zichzelf is juist dat, volgens de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van deze bepaling, het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering het sluitstuk is van hetgeen partijen op zich hebben genomen om de overeenkomst ten uitvoer te leggen. Ook juist is dat in dit geval aan die feitelijke en juridische levering nog stappen vooraf gingen die met onzekerheid waren omgeven. Daarmee is echter niet gezegd dat, indien voldaan is aan de eisen van artikel 6:80 lid 1 BW, niet al eerder de conclusie kan worden getrokken dat door [geïntimeerde] is gehandeld in strijd met haar verplichting mee te werken aan de feitelijke en/of juridische levering. De taalkundige uitleg van de overeenkomst sluit dat niet uit en [geïntimeerde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die de door haar verdedigde uitleg van de overeenkomst kunnen dragen. Zij bepleit feitelijk slechts dat uit artikel 6:80 lid 1 BW niet kan volgen dat ook de boetebepaling vóór het overeengekomen tijdstip van levering kan werken. Dat standpunt, dat niet zozeer de uitleg van de overeenkomst raakt, als wel die van artikel 6:80 lid 1 BW, is evenwel, zoals hierna zal worden uitgewerkt, onjuist. Haar stelling dat uit het feit dat in de overeenkomst is bepaald dat de boete uitsluitend op het pand kan worden verhaald en dat na dat verhaal geen vordering op haar overblijft, volgt dat Looye eerst na betaling van de koopsom aan de voorzieningenrechter kan vragen zich te mogen verhalen op het pand “tegen de boete” is niet te rijmen met de tekst van de overeenkomst. [geïntimeerde] voert ook geen feiten en omstandigheden aan waaruit volgt dat dit de uitleg is die partijen voor ogen heeft gestaan.
8.1
Artikel 13 lid 3 van de overeenkomst, waar sprake is van “het verzuim”, bepaalt dat de daar geregelde boete slechts verschuldigd is indien [geïntimeerde] in verzuim is komen te verkeren. In artikel 13 lid 1 van de overeenkomst is bepaald dat het verzuim intreedt indien een partij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen te voldoen. Dat partijen daarmee hebben beoogd af te wijken van de gewone wettelijke regeling omtrent het verzuim hebben zij niet gesteld en dat volgt ook niet uit die bepaling.
8.2.
Artikel 6:80 lid 1 BW bepaalt dat de gevolgen van niet-nakoming reeds intreden voordat de vordering opeisbaar is in onder meer het geval (onder c) dat de schuldeiser goede gronden heeft om te vrezen dat de schuldenaar in de nakoming tekort zal schieten en deze niet voldoet aan een schriftelijke aanmaning om zich bereid te verklaren zijn verplichtingen na te komen. Uit de rechtspraak volgt voorts dat het verzuim in die situatie zonder ingebrekestelling intreedt (HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2334, rov. 3.4.2 en HR 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1581, rov. 3.4.4).
9. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat is voldaan aan de eisen van artikel 6:80 lid 1 onder c BW. [geïntimeerde] had in ieder geval op de sommatie van 4 december 2017 moeten reageren, maar heeft dat niet gedaan. Het feit dat zij doende was om een alternatief plan te ontwikkelen, doet hier niet aan af, maar ondersteunt eerder de bij Looye c.s. bestaande vrees dat [geïntimeerde] geen uitvoering zou geven aan de overeenkomst. Looye c.s. hadden daarmee goede gronden om te vrezen dat [geïntimeerde] zou tekortschieten in de nakoming van haar verbintenis tot levering. Dat het overeengekomen tijdstip van levering nog niet was gepasseerd en dat er nog de nodige stappen gezet hadden moeten worden om tot levering te komen, is in die situatie niet relevant. De gevolgen van de niet-nakoming treden volgens artikel 6:80 lid 1 BW immers ook in, indien de prestatie van de schuldenaar nog niet is uitgebleven. De schuldeiser heeft in een dergelijk geval onder meer de mogelijkheid de overeenkomst te ontbinden, ook al is het overeengekomen uiterste tijdstip van de levering nog niet verstreken. Het beroep op opschorting door [geïntimeerde] faalt reeds daarom.
10. Het aan de orde zijnde boetebeding uit artikel 13 van de koopovereenkomst heeft betrekking op het niet-nakomen van verplichtingen van de verkoper met betrekking tot het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering dan wel de terugbetaling van de aanbetaling met rente. De in artikel 13 van de koopovereenkomst geregelde boete wordt verbeurd als gevolg van een verzuim om aan levering mee te werken of de terugbetaling te verrichten en is daarmee een gevolg van de niet-nakoming van de verbintenissen uit de overeenkomst. Omdat artikel 6:80 lid 1 sub c BW tot gevolg heeft dat, behalve als het gaat om de in artikel 6:80 lid 2 BW vermelde gevolgen, al eerder dan ten tijde van de opeisbaarheid wordt gehandeld alsof de verbintenis opeisbaar is, is de overeengekomen boete, nu deze een gevolg is van de niet-nakoming van de verbintenis om aan de levering mee te werken, in dat geval ook eerder verbeurd en wel op het tijdstip waarop aan de eisen van artikel 6:80 lid 1 BW is voldaan. Grief I slaagt daarom.
11.1
[geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op matiging van de boete. Dat beroep faalt. Uit artikel 6:94 lid 1 BW volgt dat de rechter een boete kan matigen indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. Deze strenge maatstaf brengt mee dat matiging alleen aan de orde is als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Daarbij moet niet alleen worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Voor matiging kan ruimte zijn indien er een wanverhouding bestaat tussen de hoogte van de boete en de hoogte van de schade.
11.2
Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] dat de omstandigheden waaronder de overeenkomst tot stand is gekomen aanleiding geven tot matiging van de boete. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen, is het initiatief tot verkoop van [geïntimeerde] uit gegaan. Over de overeenkomst is vervolgens door haar advocaat onderhandeld en haar advocaat heeft de overeenkomst in eerste instantie opgesteld. Dat [geïntimeerde] er geen “nachtje over heeft kunnen” slapen laat onverlet dat zij voorzien was van deskundige bijstand die de strekking van het boetebeding heeft moeten overzien en haar daarover heeft kunnen adviseren en dat niets haar dwong de overeenkomst aan te gaan. Het feit dat er nog onzekere stappen te doorlopen waren voordat tot levering kon worden overgegaan, doet aan de strekking van het boetebeding niet af en evenmin aan de mogelijkheid dat het boetebeding zou intreden. Het gegeven dat in de overeenkomst is opgenomen dat de boete alleen op het pand kan worden verhaald, is geen grond voor matiging van de boete en leidt, zoals hierboven reeds werd overwogen, ook niet tot de conclusie dat die boete niet verbeurd kan zijn. De in eerste aanleg ingenomen stelling dat er geen schade door Looye c.s. is geleden, is niet onderbouwd. Daar komt bij dat voor matiging van de boete slechts ruimte is indien er een wanverhouding bestaat tussen de geleden schade en de boete. Dat daarvan sprake is, heeft [geïntimeerde] niet gesteld. Evenmin heeft zij onderbouwd dat de boete hoger is dan het geval is bij vergelijkbare transacties.
12. [geïntimeerde] heeft voorts aangevoerd dat er sprake is van onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in artikel 6:258 BW. Uit artikel 6:258 lid 1 BW volgt dat de rechter de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. [geïntimeerde] heeft aan haar beroep op onvoorziene omstandigheden geen feiten ten grondslag gelegd die hierboven bij het beroep op matiging van de boete niet al zijn besproken. Die feiten zijn evenmin van dien aard dat Looye c.s. niet de ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mogen verwachten. De boete is dus volledig toewijsbaar.
13. De vraag of de boete (ook) verbeurd is omdat [geïntimeerde] de aanbetaling niet tijdig heeft terugbetaald kan gelet op het bovenstaande onbesproken blijven.
14.1
Het slagen van grief I brengt mee dat de in eerste aanleg gevoerde verweren van [geïntimeerde] ook moeten worden besproken. Voor [geïntimeerde] bestond, omdat zij het wel eens was met de ontbinding van de overeenkomst, maar niet met de boete, en de vordering met betrekking tot de boete is afgewezen, geen noodzaak om incidenteel appel in te stellen.
14.2
Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de door [geïntimeerde] gestelde wilsgebreken, en maakt dat tot het zijne. Het hof heeft hierboven reeds overwogen dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat Looye c.s. de overeenkomst hebben mogen ontbinden. [geïntimeerde] onderschrijft dat oordeel overigens in haar memorie van antwoord ook nadrukkelijk. Voor zover het betoog van [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg inhoudt dat zij geen koopovereenkomst heeft gesloten en dat deze niet mede betrekking heeft op het bedrijfspand dat deel uitmaakt van het onroerend goed, stuit dit betoog in ieder geval af op het feit dat zij bij comparitie in eerste aanleg ook heeft erkend dat zij de overeenkomst heeft ondertekend, terwijl die overeenkomst, die daarmee jegens haar dwingend bewijs oplevert zonder dat zij tegenbewijs heeft aangeboden, onmiskenbaar een koopovereenkomst is en mede betrekking heeft op het bedrijfspand.
15.1
Het bovenstaande betekent dat de boete alsnog moet worden toegewezen. Looye c.s. hebben gevorderd dat over die boete de wettelijke handelsrente zal worden toegewezen. Dat deel van de vordering is niet toewijsbaar omdat het bij voldoening van de boete niet gaat om vertraging in de betaling van hetgeen op grond van de overeenkomst in verband met het leveren van goederen of het verrichten van diensten moest worden voldaan. Wel toewijsbaar is de reguliere wettelijke rente vanaf 30 januari 2018.
15.2
[geïntimeerde] c.s. is daarmee zowel in hoger beroep als in eerste aanleg de in het ongelijk gestelde partij en moet worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
Grief IIslaagt daarom ook. Ook de kosten voor het conservatoir beslag komen voor vergoeding in aanmerking, zodat ook de
derde griefslaagt.
15.3
Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt gepasseerd omdat het niet is gespecificeerd. Voor zover zij beoogt tegenbewijs aan te bieden is hierboven reeds overwogen dat zij geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die zich voor (tegen)bewijs lenen.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 april 2019, doch uitsluitend voor zover daarbij de gevorderde boete is afgewezen, de proceskosten werden gecompenseerd en de beslagkosten zijn afgewezen,
en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 1.000.000,- (zegge één miljoen euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van Looye c.s. tot op 17 april 2019 begroot op € 3.946,- aan griffierecht, € 81,- aan explootkosten en € 7.712,- aan salaris advocaat en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag aan beslagkosten van € 2.580,24, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bekrachtigt het vonnis voor het overige;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Looye c.s. tot op heden begroot op € 5.382,- aan griffierecht, € 81,85 aan explootkosten en € 5.501,- aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • wijst af het meer of anders gevorderde;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, H.M.H. Speyart van Woerden en R.F. Groos en is door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2020 in aanwezigheid van de griffier.