Beoordeling van het hoger beroep
2. Het hof gaat uit van de volgende feiten
a. Grootegast is een onderneming die zich bezig houdt met de handel in heftrucks, alsmede met het onderhoud en de reparatie van heftrucks.
In de periode februari tot en met mei 2017 heeft [medewerker] (hierna [medewerker]) verkoopwerkzaamheden verricht voor Grootegast. [medewerker] was in die periode in dienst bij Heftruckbemiddeling Roden B.V. en was via die vennootschap werkzaam bij Grootegast.
In februari 2017 heeft [appellant] een heftruck (hierna: de heftruck) gekocht via [medewerker]. De afspraken hierover zijn tussen hen via WhatsApp gemaakt. In die afspraken heeft [medewerker] de heftruck aangeduid als “bt heftruck”. [appellant] heeft als voorwaarde gesteld:
“
Als de accu’s in orde zijn en de truck wordt geleverd met keuring dan wil ik je 2000 contant toe betalen.”
Vervolgens zijn [appellant] en [medewerker] het eens geworden over een prijs.
In mei, juni en oktober 2017 is de heftruck bij Grootegast geweest voor reparaties. Grootegast heeft in dat verband twee facturen aan [appellant] gestuurd, namelijk een van 2 oktober 2017 en een van 9 november 2017. Op de factuur van 2 oktober 2017 is onder meer opgenomen:
“Inzake BT
Datum 23-03-2017
(…)
Keuring (…)
Arbeid inclusief reistijd (…)
Gereden kilometers. (…)
(…).”
Bij mailbericht van 8 augustus 2017 heeft Grootegast aan onder andere [appellant] bericht dat [medewerker] de organisatie van Grootegast per 1 augustus 2017 had verlaten. [medewerker] is op laatstgenoemde datum in dienst getreden bij Pro4.
3. In eerste aanleg vorderde Grootegast onder meer en voor zover in dit hoger beroep van belang, hoofdelijke veroordeling van Pro4 en [appellant] tot betaling van € 9.299,98, te vermeerderen met rente en de kosten van het geding. Aan de vordering op [appellant] legde Grootegast ten grondslag dat zij in opdracht van en voor rekening van [appellant] werkzaamheden aan de heftruck heeft verricht en dat [appellant] gehouden is de daarop betrekking hebbende facturen van 2 oktober 2017 en 9 november 2017 te voldoen.
4. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.299,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank oordeelde daartoe dat [appellant] niet jegens Grootegast aanspraak kan maken op herstel onder de garantie omdat [appellant] er niet gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [medewerker] de heftruck namens Grootegast aan hem heeft verkocht.
5. In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vordering van Grootegast. Hij vordert voorts dat Grootegast wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen [appellant] op basis van het bestreden vonnis heeft voldaan en veroordeling van Grootegast in de kosten van het geding in beide instanties. Met
grief Ivoert [appellant] aan dat moet worden aangenomen dat hij de heftruck van Grootegast heeft gekocht. [medewerker] heeft in de contacten over de heftruck steeds de indruk gewekt dat hij voor Grootegast optrad. De heftruck is bovendien met een vrachtauto van Grootegast gebracht en de ingeruilde heftrucks zijn met diezelfde vrachtauto meegenomen. [appellant] kent het bedrijf Pro4 helemaal niet en er is geen reden om aan te nemen dat hij de heftruck van dit bedrijf zou hebben gekocht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen was tussen partijen wel degelijk nog in geschil of de heftruck van Grootegast afkomstig was en of [medewerker] de overeenkomst namens Grootegast of namens Pro4 heeft gesloten. De opdracht tot herstel van de heftruck is bovendien aan [medewerker] gegeven en die opdracht is uitgevoerd door Grootegast.
Grief IIis gericht tegen de uitgesproken kostenveroordeling.
6. Bij beoordeling van de grieven stelt het hof voorop dat de appelrechter, ook indien in hoger beroep verstek is verleend, acht moet slaan op hetgeen de niet verschenen geïntimeerde in eerste aanleg heeft aangevoerd. Voor het overige geldt het bepaalde in artikel 139 Rv ook in hoger beroep.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat Grootegast werkzaamheden heeft verricht aan de heftruck van [appellant]. Die werkzaamheden komen voor vergoeding in aanmerking tenzij, zoals [appellant] stelt, namens Grootegast garantie op de heftruck is gegeven en de werkzaamheden onder de garantie moesten worden uitgevoerd. Nu alle contacten over de heftruck tussen [appellant] en [medewerker] zijn verlopen, ligt daarom de vraag voor of [medewerker] namens Grootegast een garantie op de heftruck heeft gegeven, althans of [appellant] daarop heeft mogen vertrouwen.
8. Een garantie vult naar normaal spraakgebruik de verwachtingen in die een koper mag hebben van een gekochte zaak. Indien de gekochte zaak niet de eigenschappen blijkt te bezitten die de koper, mede op grond van die garantie, mocht verwachten, beantwoordt de gekochte zaak niet aan de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:17 lid 1 BW. Op grond van het bepaalde in artikel 7:21 lid 1 onder b BW kan de koper in dat geval herstel van de zaak verlangen.
9. Op grond van het bepaalde in artikel 3:61 lid 2 BW kan, indien een rechtshandeling in naam van een ander is verricht, de onjuistheid van de veronderstelling dat een toereikende volmacht was verleend niet worden tegengeworpen indien de wederpartij op grond van een verklaring of gedraging van die ander heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat een toereikende volmacht was verleend. In de jurisprudentie van de Hoge Raad is aanvaard dat voor de toerekening van de schijn van volmachtverlening ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico komen van de onbevoegd vertegenwoordigde en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dat risicobeginsel gaat echter niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelend persoon (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:142). Uit de aanstelling van een persoon in een bepaalde functie kan een gerechtvaardigd vertrouwen volgen in de bevoegdheid van die persoon om rechtshandelingen te verrichten die naar verkeersopvattingen uit de vervulling van deze functie voortvloeien (HR 9 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2734). 10. Bij beoordeling van de grieven acht het hof in het licht van het bovenstaande van belang dat Grootegast in eerste aanleg de volgende feiten zelf heeft aangevoerd of, waar die door [appellant] zijn aangevoerd, niet of niet voldoende heeft weersproken:
- toen de heftruck door [appellant] werd gekocht en aan hem werd geleverd, was [medewerker] via Heftruckbemiddeling Roden B.V. werkzaam voor Grootegast en verrichtte hij verkoopwerkzaamheden voor Grootegast;
- [medewerker] heeft tegen [appellant] verklaard dat hij voor Grootegast optrad en het bedrijf zou overnemen;
- [appellant] was bij Grootegast bekend als klant;
- alle contacten over de heftruck hebben plaatsgevonden tussen [appellant] en [medewerker];
- de heftruck is door een vrachtauto van Grootegast bij [appellant] gebracht en die vrachtauto heeft ook de ingeruilde heftrucks meegenomen;
- op de factuur van 2 oktober 2017 van Grootegast is op 23 maart 2017 met betrekking tot die heftruck de door [appellant] gevraagde keuring bij levering opgenomen, evenals de reistijd en het aantal gereden kilometers van het transport naar [appellant];
- [medewerker] heeft [appellant] garantie verleend (productie 6 bij dagvaarding en randnummer 15 onder b dagvaarding);
- [appellant] kende het bedrijf Pro4 niet.
11. Grootegast heeft in eerste aanleg betoogd dat [medewerker] niet bevoegd was namens haar een heftruck te verkopen en daar garantie op te verlenen. In de situatie waarin het tot de taken van de door Grootegast in de functie van verkoper aangestelde [medewerker] behoorde om voor Grootegast als verkoper op te treden, moet echter onder bovengenoemde omstandigheden, voor het geval al juist is dat [medewerker] die bevoegdheid niet had, in ieder geval worden aangenomen dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat [medewerker] namens Grootegast optrad en mocht optreden. Verkoop van een heftruck en het verlenen van een daarbij behorende garantie behoort immers naar verkeersopvattingen tot de normale taak van een verkoper. Dat vertrouwen werd daarna bevestigd door het feit dat de heftruck met een vrachtauto van Grootegast werd afgeleverd en daarna nog door de factuur van 2 oktober 2017 waarop is opgenomen dat Grootegast ten tijde van de aflevering van de heftruck een keuring van de heftruck heeft verricht, hetgeen overeenstemde met een door [appellant] aan [medewerker] gericht verzoek uit de WhatsApp conversatie waarin de koop en verkoop overeen is gekomen.
12. Anders dan de rechtbank overwoog behoefde [appellant] niet nader te onderbouwen dat [medewerker] heeft aangegeven alleen namens Grootegast (ver)koopovereenkomsten te sluiten. Grootegast had de stelling van [appellant] dat [medewerker] hem had aangegeven namens Grootegast te handelen, immers niet betwist. Evenmin heeft Grootegast betwist dat [appellant] het bedrijf Pro4 niet kende en dat dit bedrijf in de contacten met [medewerker] niet aan de orde is geweest. Onder al deze omstandigheden behoefde er voor [appellant] geen onduidelijkheid te bestaan over de vraag van wie hij de heftruck geleverd had gekregen en behoefde hij aan Grootegast dus ook niet te vragen van wie de heftruck afkomstig was. Evenmin behoefde hij eraan te twijfelen dat [medewerker] bevoegd was hem namens Grootegast garantie te verlenen op de heftruck, althans mededelingen te doen over de eigenschappen van de heftruck.
13. Grootegast heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de heftruck is geleverd in de periode waarin [medewerker] (ook) werkzaam was voor Pro4, namelijk in mei 2017. [appellant] heeft dat betwist en gesteld dat de heftruck is geleverd op 23 maart 2017. Voor die laatste datum is onderbouwing te vinden in de factuur van 2 oktober 2017, waarin de keuring van de heftruck en vervoer zijn opgenomen, zodat het hof niet uit kan gaan van de juistheid van de stelling van Grootegast. Ook als [medewerker] in de periode waarin hij de heftruck leverde aan [appellant] ook werkzaamheden voor Pro4 verrichtte, staat dat overigens in het licht van de hierboven opgesomde omstandigheden niet eraan in de weg dat [appellant] erop mocht vertrouwen dat [medewerker] bij deze transactie namens Grootegast optrad. Ook op die grond kan derhalve niet worden aangenomen dat [appellant] moest twijfelen aan de bevoegdheid van [medewerker] om namens Grootegast een overeenkomst te sluiten.
14. Op grond van het bovenstaande moet worden geconcludeerd dat Grootegast door de toezegging van [medewerker] met betrekking tot de garantie, is gebonden. Nu Grootegast niet heeft gesteld dat de uitgevoerde werkzaamheden niet onder de garantie vielen, komen de facturen niet voor vergoeding in aanmerking.
15. Daar komt het volgende bij. Indien moet worden aangenomen dat [medewerker] niet bevoegd was om namens Grootegast op te treden, is het hof met [appellant] van oordeel dat hij ook niet namens Grootegast de opdracht tot reparatie van de heftruck kan hebben aanvaard. In dat geval moet worden aangenomen dat [appellant] die opdracht aan [medewerker] in persoon heeft gegeven en dat [medewerker] die opdracht vervolgens eveneens in persoon aan Grootegast heeft gegeven. Niet goed is dan in te zien waarom Grootegast jegens [appellant] aanspraak kan maken op betaling van haar werkzaamheden.
16. De grieven slagen daarom. Grootegast moet als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep. De vordering tot ongedaanmaking van hetgeen op grond van het bestreden vonnis is voldaan, is toewijsbaar.