2.10.De Inspecteur heeft bij het opleggen van de navorderingsaanslag de vergoeding in aanmerking genomen als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"
Beoordeling van het geschil
15. De rechtbank stelt voorop dat betrokkenheid van een belastingplichtige bij een trust of ander doelvermogen van dien aard kan zijn dat deze gevolgen heeft voor de heffing van inkomstenbelasting van betreffende belastingplichtige. Kennisneming van betrokkenheid is derhalve van belang voor de belastingheffing en naar eventuele betrokkenheid mag worden gevraagd.
16. Gelet op het doel van [G] zoals geformuleerd in de onder overweging 2 geciteerde oprichtingsakte dient [G] te worden aangemerkt als doelvermogen. Voorts staat vast dat [belanghebbende] vermogen heeft afgezonderd in en adviseur is van [G] . Volgens het gespreksverslag van 7 april 2011 was [belanghebbende] daarbij gerechtigd tot 97% van de baten van [G] . Gelet hierop had [belanghebbende] tenminste een wezenlijke betrokkenheid bij [G] . Naar het oordeel van de rechtbank had [belanghebbende] de vraag of hij betrokken was bij een trust of ander doelvermogen dan ook niet onbeantwoord mogen laten. [Belanghebbende] heeft nog gesteld dat de vraag niet behoefde te worden beantwoord omdat zijn betrokkenheid bij [G] voor het jaar 2008 niet zou resulteren in belastbaar inkomen. De rechtbank kan deze stelling, wat daar ook van zij, niet volgen. Doordat [belanghebbende] zijn betrokkenheid niet kenbaar heeft gemaakt, heeft [de Inspecteur] niet kunnen vaststellen of sprake is van belastbaar inkomen uit deze bron.
17. Met de vraag naar betrokkenheid bij een trust of ander doelvermogen werd opgave verlangd van een gegeven waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de onderhavige heffing. Met inachtneming van artikel 7, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Awr was [belanghebbende] dan ook gehouden die vraag duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Nu belanghebbende niet aan deze verplichting heeft voldaan heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan.
18. Nu [belanghebbende] de vereiste aangifte niet heeft gedaan, dient ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de Awr het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar van [de Inspecteur] (omkering en verzwaring van de bewijslast) onjuist is. Daarbij is uitgangspunt dat de berekening van het nagevorderde bedrag jegens de belanghebbende redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een (navorderings)aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324). In een geval waarin sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast behoeft [de Inspecteur] dus niet onder iedere omstandigheid te stellen en aannemelijk te maken welke bron van inkomen aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt (vgl. HR 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311). 19. De rechtbank acht de omvang van het nagevorderde bedrag redelijk en niet willekeurig nu door [belanghebbende] in 2008 € 5.200 is ontvangen van HD Ltd. en in het gespreksverslag van 7 april 2011 is opgenomen dat de van HD Ltd. ontvangen bedragen niet in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2008 zijn opgenomen. Dat het gespreksverslag, dat door de fiscaal adviseur van [belanghebbende] is opgesteld, op dit punt niet accuraat zou zijn, is niet aannemelijk gemaakt.
20. Aangezien de betaling niet met stukken is onderbouwd en door [belanghebbende] ook anderszins geen duidelijkheid is verschaft omtrent de aard van de betaling, kan niet in redelijkheid van [de Inspecteur] worden gevraagd dat hij aannemelijk maakt welke bron van inkomen aan de navorderingsaanslag ten grondslag ligt. Door [belanghebbende] wordt gesteld dat het bedrag ziet op een mondeling overeengekomen borgstellingscommissie, maar deze stelling is niet met stukken onderbouwd. [Belanghebbende] heeft ook niet anderszins doen blijken dat het bedrag van € 5.200 ten onrechte door [de Inspecteur] in aanmerking is genomen als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2008 terecht en naar een juist bedrag opgelegd.
21. Tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze rente naar een onjuist bedrag of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
22. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen