2.11.Bij de aanslagregeling is de Inspecteur afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte en heeft hij de afwaardering van de regresvordering niet in aftrek toegestaan. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt gecorrigeerd:
Aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning -/- € 481.406
Bij: afwaardering regresvordering op [D] [H] € 665.000
Af: Correctie terbeschikkingstellingsvrijstelling -/- € 77.784
Af: Terbeschikkingstellingsvrijstelling over € 16.800 -/-
€ 2.016
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 103.794
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen:
"9. [Belanghebbende] stelt dat sprake is van een borgstelling en overlegt daarvoor de Overeenkomsten, waarin is opgenomen dat hij borg staat voor de lening afgesloten tussen de Promotor en [J] . [Belanghebbende] licht ter zitting toe dat de inhoud van beide versies van de Overeenkomsten identiek is, maar louter door ondertekening op verschillende plaatsen er twee versies zijn. Daarnaast heeft [belanghebbende] verwezen naar een aantal stukken, waaronder emails, waaruit blijkt dat hij als borgsteller in 2011 is aangesproken. [De Inspecteur] betwist de borgstelling onder verwijzing naar het verslag. Daarnaast merkt [de Inspecteur] op dat de twee verschillende versies van de Overeenkomsten hem sterken in de overtuiging dat [belanghebbende] niet daadwerkelijk borg heeft gestaan.
In het verslag is opgenomen dat [belanghebbende] zich in privé borgstelt voor de lening die wordt aangegaan. Op dit onderdeel komt de inhoud van het verslag overeen met de inhoud van het verslag. [De Inspecteur] heeft met de verwijzing naar het verslag en de kanttekening dat er twee versies van de Overeenkomsten zijn, tegenover hetgeen door [belanghebbende] is aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake is van een borgstelling door [belanghebbende]. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat [belanghebbende] zich borg heeft gesteld.
10. Vervolgens moet de vraag beantwoord worden of een onafhankelijke derde bereid zou zijn tegen dezelfde voorwaarden de aansprakelijkheid te aanvaarden. Dat [belanghebbende] sinds 1 januari 2010 met de Promotor verbonden was, is niet in geschil.
11. Indien een belanghebbende zich borg heeft gesteld voor een geldverstrekking aan de vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, en de borgstelling slechts kan worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, zal het eventueel uit die borgstelling voortvloeiende verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gebracht (vgl. HR 12 december 2003, nr. 38124, ECLI:NL:HR:2003:AH8973, BNB 2004/265). Voor de beantwoording van de vraag of de borgstelling moet worden aangemerkt als een handelen van een aandeelhouder als zodanig, is beslissend of een (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden (vgl. HR 17 oktober 2014, nr. 14/00955, ECLI:NL:HR:2014:2984, BNB 2015/13) 12. Degene die zich erop beroept heeft de stelplicht en de bewijslast ter zake van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de borgstelling door een belanghebbende moet worden aangemerkt als een handelen als aandeelhouder als zodanig. In dit geval heeft daarom [de Inspecteur] de stelplicht en bewijslast.
13. De rechtbank is van oordeel dat [de Inspecteur] aannemelijk heeft gemaakt dat geen (niet van de winst van de vennootschap afhankelijke) vergoeding kan worden bepaald waartegen een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde borgstelling te aanvaarden, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Hierbij acht de rechtbank met name van belang dat geen afzonderlijke schriftelijke (borgstellings)overeenkomst ter zake van de aanvaarding van de aansprakelijkstelling tussen [belanghebbende] en de Promotor is opgemaakt. Daarin hadden op zijn minst afspraken kunnen worden vastgelegd voor het geval [belanghebbende] daadwerkelijk zou worden aangesproken. Er zijn geen zekerheden verstrekt of andere afspraken gemaakt voor het geval de financiële situatie van de Promotor (verder) zou verslechteren. Dit is te meer van belang nu [belanghebbende] ter zitting heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat de Promotor, naast goodwill, geen vermogen had en het jaren zou duren voor de Promotor “break even” zou komen. Overigens had [belanghebbende] ook zelf geen (eigen) vermogen. [Belanghebbende] stelt een mondelinge vergoeding te zijn overeengekomen van € 2.600 per maand voor de borgstelling. Ter onderbouwing van deze stelling, die door [de Inspecteur] wordt betwist, zijn geen stukken overgelegd en is ook niet op andere wijze onderbouwd, waardoor niet kan worden vastgesteld dat er ook daadwerkelijk een vergoeding is bedongen. Ten aanzien van het maximale borgstellingsbedrag heeft [belanghebbende] ter zitting gesteld, naast het maximale bedrag van € 600.000 als opgenomen in de Overeenkomsten, zich ook voor de eventuele rente te hebben borg gesteld, zodat de borgstelling uiteindelijk is opgelopen tot een bedrag van € 665.000. De rechtbank stelt derhalve vast dat de borgstelling feitelijk niet was begrensd tot een bepaald bedrag. Tegenover al deze omstandigheden heeft [belanghebbende] onvoldoende onderbouwd feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven tot een ander oordeel dan in de eerste volzin vermeld.
14. Gelet op het feit dat er geen zakelijke vergoeding is bedongen, er sprake was van een deels mondelinge overeenkomst, een ongeclausuleerde aansprakelijkstelling door [belanghebbende] is aangegaan van een aanzienlijke omvang en duur, zonder risicobeperkende maatregelen, heeft [de Inspecteur] aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] de borgstelling heeft aanvaard als verbonden persoon en daarom onzakelijk was, zodat het uit die borgstelling voortvloeiende verlies niet ten laste van het resultaat uit overige werkzaamheden kan worden gebracht.
(…)"
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen