ECLI:NL:CRVB:2019:2894
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens onbekende bankrekeningen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen. Appellante ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) maar de bijstand werd beëindigd na een melding van de basisregistratie personen (BRP) dat appellanten opnieuw met elkaar waren getrouwd. Het college ontdekte dat appellante onbekende bankrekeningen had met aanzienlijke contante stortingen van onduidelijke herkomst. Na een onderzoek door de sociale recherche werd vastgesteld dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van deze bankrekeningen en van het feit dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, die over toereikende inkomsten beschikte. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen deze uitspraak gekeerd, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand op het college rustte en dat het college voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand terecht was, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellante en de gezamenlijke huishouding met appellant.