In deze zaak, die betrekking heeft op een vordering tot betaling van een restschuld en een reconventionele vordering tot schadevergoeding, heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 maart 2020 uitspraak gedaan. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, heeft een rechtszaak aangespannen tegen Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De zaak is eerder behandeld in een tussenarrest op 2 juli 2019, waarin Dexia werd toegelaten tot tegenbewijs tegen de stellingen van de appellant. De appellant stelde dat hij in 1998 door Spaar Select was geadviseerd om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan. Tijdens het getuigenverhoor op 5 september 2019 hebben zowel de appellant als zijn echtgenote verklaard over de adviserende rol van de tussenpersoon. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de tussenpersoon als financieel adviseur had opgetreden en dat Dexia hiervan op de hoogte was of had moeten zijn. Het hof concludeerde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat de appellant recht had op vergoeding van de volledige restschuld en de betaalde rente en kosten. De vorderingen van Dexia tot betaling van een deel van de restschuld werden afgewezen, en de reconventionele vordering van de appellant werd toegewezen. Het hof heeft Dexia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.894,91 aan de appellant, vermeerderd met wettelijke rente.