Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 10 maart 2020
[appellant] ,
[geïntimeerde] , handelend onder de naam Beauty-Affairs
De verdere loop van het geding
Beoordeling van het hoger beroep
"(…) Echter met onderstaande mail ben je een streep over gegaan waar je NOOIT overheen had moeten gaan. Ik ben zeer goed in staat een gesprek te voeren met wie dan ook en heb werkelijk niemand nodig die mij dicteert, hoe ik een gesprek moet voeren. Ook jou niet. Ik ben zo onderste boven van deze mail dat ik werkelijk zit te trillen op mijn stoel". In de e-mail correspondentie die daarop volgde heeft zij die dag, op de vraag van [appellant]
"Of is er echt geen weg meer terug?", geantwoord:
"Ik ga nu weg en nee er is geen weg meer terug!".
"De deal is wat mij betreft volledig van de baan!").
aanging. Ik zeg JIJ, want bij dit gesprek werd ik, alseigenaarvan Beauty-Affairs , door jou in het geheel niet betrokken
eerderwaren overeen gekomen dat de kern van de samenwerking eruit zou moeten bestaan dat [geïntimeerde] en [appellant] beiden 50% eigenaar zouden worden van Beauty-Affairs , waarbij [appellant] een geldbedrag gelijk aan de waarde van de inbreng van [geïntimeerde] zou inbrengen. [C] verklaart echter niets over de oorsprong van zijn wetenschap (mogelijk een uitlating van [appellant] ) en evenmin op welk moment voorafgaande aan de bijeenkomst van 21 augustus 2017 partijen overeenstemming zouden hebben bereikt. [appellant] heeft dit evenmin nader gespecificeerd, hoewel dat op zijn weg had gelegen. Dat tijdens het onderhoud op 21 augustus 2017 op kantoor bij [C] overeenstemming is bereikt over de waarde van de inbreng, blijkt evenmin uit de schriftelijke verklaring van [C] . De waarde van de inbreng van [appellant] moest immers nog worden vastgesteld op basis van een nog op te stellen balans van Beauty-Affairs . Dat [appellant] er daarbij vanuit ging dat Beauty-Affairs geen goodwill vertegenwoordigde, betekent nog niet dat daarover tussen partijen overeenstemming bestond. Uit de op 4 september 2017 door [C] aan partijen verstuurde e-mail met 1e concepttekst blijkt verder dat ook over andere punten van de VOF-overeenkomst nog door partijen overeenstemming moest worden bereikt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerde] door niet direct op deze e-mail te reageren, geacht moet worden met de concept-akte in te hebben gestemd. Een en ander vraagt te meer om een toelichting van [appellant] nu deze in eerste aanleg kennelijk nog van oordeel was dat geen sprake was van overeenstemming tussen partijen. Ook kan van [appellant] worden verwacht dat hij nader toelicht wat of wie hem tot het nadere inzicht heeft gebracht dat dit wel het geval was (anders dan een ‘nadere bestudering van de feiten’). Nu [appellant] aldus onvoldoende heeft gesteld als onderbouwing voor de door hem gestelde overeenstemming, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Dit betekent dat de primaire grondslag faalt.