Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[B.V.]
21.december 2012
rechtbank ’s-Gravenhage: de veroordeelde wordt ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld. De rechtbank heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.juli 2014
10.september 2014
8.oktober 2014
rechtbank Den Haagin de ontnemingszaak
:het Openbaar Ministerie wordt niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
19.januari 2016
Hoge Raadin de strafzaak: het arrest van het gerechtshof Den Haag d.d. 2 juli 2014 wordt vernietigd en de zaak wordt naar het gerechtshof Amsterdam verwezen.
3.november 2016
gerechtshof Amsterdamin de strafzaak: het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 21 december 2012 wordt vernietigd en de veroordeelde wordt ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld, partieel ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2, en er wordt toepassing gegeven aan artikel 9a Sr.
17.november 2017
13.december 2017
rechtbank Den Haagin de ontnemingszaak: het Openbaar Ministerie wordt niet-ontvankelijk in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel verklaard, nu – kort weergegeven – de in artikel 511b, eerste lid, Sv vermelde termijn is overschreden, gelet op het feit dat op 21 december 2012 vonnis is gewezen in de strafzaak en de (tweede) ontnemingsvordering pas op 17 november 2017 opnieuw aanhangig is gemaakt, en de voornoemde termijn een fatale termijn betreft.
27.maart 2018
Hoge Raadin de strafzaak: de veroordeelde wordt in het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
- Nadat de rechtbank Den Haag op 8 oktober 2014 vonnis in de ontnemingszaak heeft gewezen, welk vonnis inhield dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering werd verklaard, heeft de officier van justitie geen hoger beroep tegen dit vonnis ingediend. Daarbij merkt het hof nog op dat het Openbaar Ministerie op dat moment reeds kenbaar had gemaakt zich niet neer te leggen bij de beslissing van het gerechtshof Den Haag in de strafzaak waarin het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging was verklaard, omdat de advocaat-generaal beroep in cassatie had ingesteld tegen voornoemd arrest in de strafzaak.
- De tweejaarstermijn als bedoeld in artikel 511b, eerste lid, Sv eindigde in het onderhavige geval op 21 december 2014 (twee jaar ná het vonnis in de strafzaak op 21 december 2012). Het Openbaar Ministerie had in de periode ná de uitspraak van de rechtbank in de ontnemingszaak op 8 oktober 2014, en vóór het einde van de bovengenoemde tweejaarstermijn op 21 december 2014, een nieuwe ontnemingsvordering in kunnen dienen en zou dan binnen de tweejaarstermijn zijn gebleven.
- Nadat de Hoge Raad op 19 januari 2016 het arrest van het gerechtshof Den Haag in de strafzaak heeft vernietigd en het gerechtshof Amsterdam op