In deze zaak gaat het om een herstelarrest van het Gerechtshof Den Haag, gewezen op 1 december 2020, in een schadestaatprocedure die volgt op eerdere arresten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Knol, heeft het hof verzocht om aanvulling van het eindarrest van 6 oktober 2020, waarin hij schadevergoeding eist voor de schade die hij heeft geleden na de sluiting van café Zoop in mei 2006. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Steijn, heeft ook verzoeken ingediend tot opheffing van door de appellant gelegde beslagen en om verbodsoplegging aan de appellant om nieuwe beslagen te leggen.
Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant in het principaal hoger beroep aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding, maar dat deze schade niet is erkend in eerdere arresten. Het hof heeft de lezing van de geïntimeerde gevolgd en geconcludeerd dat de appellant geen schade heeft geleden door de sluiting van het café, omdat de goodwillwaarde van het café het negatieve eigen vermogen niet kon compenseren. De appellant heeft geen overtuigende alternatieve berekeningswijzen voor zijn schade gepresenteerd, waardoor het hof zijn verzoek tot schadevergoeding heeft afgewezen.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde niet ontvankelijk is in zijn vorderingen tot opheffing van de beslagen, omdat deze vorderingen pas in hoger beroep zijn ingesteld. Het hof heeft wel de vordering van de geïntimeerde om de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toegewezen. De beslissing van het hof is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting.