ECLI:NL:GHDHA:2020:2808

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
200.233.666/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake schadevergoeding na sluiting van café Zoop

In deze zaak gaat het om een herstelarrest van het Gerechtshof Den Haag, gewezen op 1 december 2020, in een schadestaatprocedure die volgt op eerdere arresten. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Knol, heeft het hof verzocht om aanvulling van het eindarrest van 6 oktober 2020, waarin hij schadevergoeding eist voor de schade die hij heeft geleden na de sluiting van café Zoop in mei 2006. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Steijn, heeft ook verzoeken ingediend tot opheffing van door de appellant gelegde beslagen en om verbodsoplegging aan de appellant om nieuwe beslagen te leggen.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant in het principaal hoger beroep aanspraak heeft gemaakt op schadevergoeding, maar dat deze schade niet is erkend in eerdere arresten. Het hof heeft de lezing van de geïntimeerde gevolgd en geconcludeerd dat de appellant geen schade heeft geleden door de sluiting van het café, omdat de goodwillwaarde van het café het negatieve eigen vermogen niet kon compenseren. De appellant heeft geen overtuigende alternatieve berekeningswijzen voor zijn schade gepresenteerd, waardoor het hof zijn verzoek tot schadevergoeding heeft afgewezen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde niet ontvankelijk is in zijn vorderingen tot opheffing van de beslagen, omdat deze vorderingen pas in hoger beroep zijn ingesteld. Het hof heeft wel de vordering van de geïntimeerde om de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toegewezen. De beslissing van het hof is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.233.666/01
Zaaknummer rechtbank : 1174850\ CV EXPL 12-3695
herstelarrest van 1 december 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. A.A.M. Knol te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.C. van Steijn te Leiden.

1.Procedure

1.1.
Bij brief van 13 oktober 2020 heeft [appellant] het hof verzocht zijn eindarrest in de onderhavige procedure van 6 oktober 2020 (hierna: het eindarrest) aan te vullen door alsnog te beslissen op de vordering van [appellant] tot vergoeding van de schade die hij heeft geleden na sluiting van café Zoop in mei 2006.
1.2.
Bij brief van 14 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] het hof verzocht het eindarrest aan te vullen door alsnog te beslissen op zijn vorderingen tot opheffing van de door [appellant] gelegde beslagen, tot verbodsoplegging aan [appellant] om nieuwe beslagen te leggen, en om de proceskostenveroordeling in het eindarrest uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
1.3.
Bij brief van 16 oktober 2020 heeft [appellant] zich verzet tegen de verzoeken van [geïntimeerde] ; bij brief van 20 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] zich verzet tegen die van [appellant] .

2.Beoordeling van de verzoeken

2.1.
[appellant] wijst erop dat hij in het principaal hoger beroep aanspraak heeft gemaakt op schade die hij heeft geleden na het sluiten van café Zoop in mei 2006. Dit heeft het hof in het eindarrest, en in het daaraan voorafgaande tussenarrest van 11 februari 2020 (hierna: het tussenarrest), niet miskend. In 2.29 van het tussenarrest heeft het hof als voorlopig oordeel gegeven dat wanneer het de lezing van [geïntimeerde] over de reikwijdte van de veroordeling in de hoofdzaak mocht volgen en dus niet slechts zou mogen worden uitgegaan van de gestelde winstgevendheid van Zoop van vóór 2002, de goodwillwaarde van het café het negatieve eigen vermogen van Zoop op het moment van (moeten) sluiten in 2006 niet zogezegd zou kunnen compenseren, en [appellant] dus geen schade heeft geleden ten gevolge van het moeten sluiten van het café in 2006 door de wanprestatie van [geïntimeerde] . Duidelijk is dat dit de schade is die [appellant] na die betreffende sluiting stelde te hebben geleden. In 2.5 van het eindarrest heeft het hof de lezing van [geïntimeerde] over de reikwijdte van de veroordeling in de hoofdzaak gevolgd, en het voorlopig oordeel uit 2.29 van het tussenarrest gehandhaafd als eindoordeel. Het hof is in zijn beoordeling niet expliciet ingegaan op de door [appellant] gepresenteerde alternatieve berekeningswijzen van zijn schade door de sluiting van het café, maar dat hoefde ook niet: in de afwijzing van deze schadepost (afgeleid van de waardedaling van de aandelen Zoop B.V. door het teloorgaan van de goodwillwaarde van het café per mei 2006) zoals berekend door de door [appellant] zelf ingeschakelde deskundige [naam] , maar door het hof beoordeeld binnen de juridische beperkingen van de schadestaatprocedure die voorlag, lag verwerping van ook die alternatieve berekeningswijzen van [appellant] – die hierbij op geen enkele wijze inging op de schadeberekening van zijn deskundige [naam] , laat staan deze weerlegde – besloten. Met zijn bekrachtiging van het bestreden vonnis van de kantonrechter, inhoudende dat de vorderingen van [appellant] werden afgewezen, heeft het hof aldus niet verzuimd om te beslissen op de vordering van [appellant] tot vergoeding van zijn schade na sluiting van café Zoop. Het verzoek van [appellant] wordt daarom afgewezen.
2.2.
[geïntimeerde] voert terecht aan dat het hof nog niet heeft beslist op zijn vorderingen tot opheffing van de door [appellant] gelegde beslagen en tot verbodsoplegging aan [appellant] om nieuwe beslagen te leggen. Deze vorderingen heeft hij immers eerst in het hoger beroep ingesteld, zodat de bekrachtiging bij eindarrest van het bestreden vonnis, waarmee alle vorderingen van [geïntimeerde] werden afgewezen, op die (nieuwe) vorderingen geen betrekking heeft.
2.3.
Het hof zal alsnog op deze vorderingen beslissen. Uit 2.18 van het tussenarrest en 2.2 van het eindarrest vloeit voort dat deze beslissing zal luiden dat [geïntimeerde] niet ontvankelijk is in deze vorderingen.
2.4.
Ook heeft het hof nog niet beslist op de vordering van [geïntimeerde] om het arrest in het principaal hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad te verklaren – met welke vordering [geïntimeerde] klaarblijkelijk de in dit arrest eventueel ten laste van [appellant] uit te spreken kostenveroordeling op het oog had. Tegen deze vordering is in het principaal hoger beroep geen verweer gevoerd. Het hof zal deze vordering daarom toewijzen.

3.Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek van [appellant] tot aanvulling van het eindarrest af;
  • vult het dictum van het eindarrest aan als volgt:
  • bepaalt dat deze aanvullingen worden aangetekend op de minuut van het eindarrest.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, M.P.J. Ruijpers en R.F. Groos en is ondertekend en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 december 2020 door mr. J.E.H.M Pinckaers, rolraadsheer, in aanwezigheid van de griffier.