ECLI:NL:GHDHA:2020:2328

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
200.252.854/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur standplaats woonwagen en gebrekkige fundering met stelconplaten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], die een standplaats voor een woonwagen huurt van de Gemeente Dordrecht, en de Gemeente zelf. [appellant] heeft de Gemeente aangeklaagd wegens schade aan zijn woonwagen, die volgens hem is veroorzaakt door een gebrekkige fundering van stelconplaten. De huurovereenkomst bevat een clausule die een verwachte restzetting van de grond van maximaal 10 cm in 30 jaar vermeldt. [appellant] stelt dat de werkelijke zetting van zijn woonwagen veel groter is en dat dit leidt tot schade. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van [appellant] afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor het causaal verband tussen de gebrekkige fundering en de schade aan de woonwagen.

In hoger beroep heeft [appellant] zijn vordering verhoogd en de Gemeente opnieuw aangeklaagd. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de kantonrechter bevestigd, waarbij het hof oordeelde dat [appellant] onvoldoende bewijs had geleverd dat de Gemeente tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Het hof concludeerde dat de Gemeente de fundering correct had aangelegd en dat de schade mogelijk ook door andere factoren was veroorzaakt. De vordering van [appellant] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel het principaal als het incidenteel appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.252.854/01
Zaaknummer rechtbank : 6751145 \ CV EXPL 18-1596

arrest van 8 december 2020

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M.C. Wessels te Zwijndrecht,
tegen

Gemeente Dordrecht,

zetelend te Dordrecht,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. M.P.C. Hendriks te Breda.

Het verdere geding

Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het arrest van 5 maart 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 16 april 2019 en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Bij memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis (met producties) heeft [appellant] zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft de Gemeente de grieven bestreden en tevens incidenteel appel ingesteld. [appellant] heeft hierop gereageerd bij memorie van antwoord in incidenteel appel. Daarna heeft de Gemeente nog een akte uitlaten producties genomen waarop [appellant] bij antwoordakte heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen op 29 oktober 2020 de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. Wessels, voornoemd, en de Gemeente door mr. Hendriks, voornoemd, alsmede door mr. B.G. Özdemir, advocaat te Breda, allen aan de hand van overgelegde pleitnotities. Na afloop hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het vonnis van 11 oktober 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1
[appellant] huurt met ingang van 1 april 2008 van de Gemeente (die daarbij vertegenwoordigd wordt door Woonbron Dordrecht) een standplaats, inclusief onroerende aanhorigheden, aan de [adres] te [woonplaats] . De Algemene Huurvoorwaarden (laatstelijk gewijzigd in 2017) maken onderdeel uit van de huurovereenkomst.
1.2
De standplaats is door de Gemeente gefundeerd met stelconplaten. Daarop heeft [appellant] een woonwagen van twee verdiepingen geplaatst. Na het plaatsen van de woonwagen is deze ongelijkmatig gaan verzakken en scheef gaan staan.
1.3
In de huurovereenkomst staat met betrekking tot de restzetting van de ondergrond de volgende bijzondere clausule opgenomen:
“a. Huurder is ermee bekend dat de verwachte restzetting van de grond maximaal
10 cm in 30 jaar bedraagt, welke zetting door partijen aanvaardbaar wordt geacht.”
1.4
In artikel 6 onder a van de huurovereenkomst is opgenomen:
“Indien Stelconplaten (…) aanwezig zijn, wordt de wagen uitsluitend hierop geplaatst volgens de aanwijzingen van de verhuurder.”
1.5
Op 24 november 2011 en 27 januari 2012 hebben bouwkundige opnames van de woonwagen van [appellant] plaatsgevonden door bbci Frijwijk, waarvan rapporten zijn opgesteld. In het aanvullende rapport gedateerd maart 2012 staat, voor zover relevant het
volgende vermeld:
“Bij het plaatsen van een woonwagen (...) is er normaal gesproken na plaatsing een zetting normaal door onder andere het samenpersen van ondersteuningen en normale geringe gelijkmatige inklinking van ondergrond door het geplaatste wagengewicht en dient er te worden nagesteld na ongeveer een halfjaar. Tevens dient men onderhoudstechnisch gezien de stand van een woonwagen om de 2 jaar te controleren en zonodig in de hoogte na te stellen, dit is inherent aan de bouwaard van (...) woonwagens en chalets die op dergelijke wijze zijn gefundeerd. Bij het plaatsen dient met tevens de belasting zoveel mogelijk te verdelen over alle aanwezige stelconplaten (...) om per steunpunt een zo laag mogelijke belasting te creëren. Indien dit wordt nagelaten zijn zettingen niet uitgesloten.”
In het rapport wordt, onder andere, geconstateerd dat deuren scheef hangen en niet goed
sluiten en dat ramen en kozijnen aanlopen.
1.6
Op 26 maart 2013 heeft Perfectkeur in opdracht van [appellant] een bouwkundig onderzoek gedaan naar de scheefstand en overige gebreken in de woonwagen van [appellant] . In het door Perfectkeur opgestelde rapport staan, voor zover relevant de volgende bevindingen:
“De woonwagens zijn gebouwd op een fundament bestaande uit steltonplaten (betonplaat). Vermoedelijk is deze fundering onvoldoende draagkrachtig of is de bodem onder de fundering aan het inklinken. Aangezien er geen “gebruikelijke” woonwagen op de steltonplaten is gebouwd, maar een veel grotere en daarmee zwaardere woonwagen is het niet ondenkbaar dat de fundering te zwak is. Doordat er in de omgeving veel nieuwbouw is gebouwd en er veel bouwverkeer heeft rond gereden en er oude panden vlakbij de woonwagens zijn gesloopt. Kan het zijn dat door deze trillingen de woonwagens versneld zijn gaan zakken. Om er zeker van te zijn of de fundering en bodem voldoende draagkrachtig zijn dient er een vervolgonderzoek te worden uitgevoerd door een constructeur. Ook
dienen er sonderingen plaats te vinden nabij de betreffende woonwagens. (...)”
1.7
In de periode van september 2016 tot en met februari 2017 heeft [naam] Infra B V
in opdracht van de gemeente Dordrecht het rioolstelsel aan en nabij de Vorrinklaan
vervangen. In verband met die werkzaamheden heeft [appellant] op 19 december 2016
de gemeente Dordrecht en [naam] Infra B.V. aansprakelijk gesteld voor de door hem
gestelde schade in de woonwagen.
1.8
In het kader van deze aansprakelijkstelling heeft DEKRA Experts, namens de
verzekeraar van [naam] Infra B.V., een onderzoek ingesteld naar de door [appellant]
gestelde beschadigingen. In het door DEKRA Experts opgestelde rapport gedateerd 17 mei 2017 staat, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“Deze aangetroffen beschadigingen duiden enerzijds op werking van plaatmateriaal onderling waardoor de afwerking lichte scheuren vertoont en anderzijds op zettingen die kunnen leiden tot scheefhangende deuren en het aflopen van vloeren. (...)
Het ligt, zonder dat wij daar verder onderzoek naar hebben gedaan (...), meer voor
de hand dat er een oorzakelijk verband aanwezig is tussen de algemene gesteldheid
van de ondergrond en de manier van funderen enerzijds en de schade in en aan de
woonwagen anderzijds.”
1.9
Naar aanleiding van de bevindingen van DEKRA Experts heeft de gemachtigde
van [appellant] de gemeente Dordrecht bij brief van 21 september 2017 aansprakelijk
gesteld voor de schade aan de woonwagen. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de
gemeente Dordrecht heeft per e-mail van 28 november 2017 aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2. [appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd om de Gemeente te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 27.416,-, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede tot vergoeding van de proceskosten. [appellant] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichting uit de huurovereenkomst tot het verschaffen van ongestoord huurgenot. De gemeente heeft een standplaats verhuurd met een fundering door middel van stelconplaten, terwijl zij op de hoogte was van de slechte bodemgesteldheid ter plaatse en het extra gewicht van de woonwagen. De manier van funderen en de gesteldheid van de ondergrond hebben geleid tot ongelijkmatige verzakking van de woonwagen en daarmee tot schade. De gemeente is als verhuurder voor deze schade aansprakelijk.
3. Bij vonnis van 11 oktober 2018 heeft de kantonrechter de vordering afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. De kantonrechter was van oordeel dat [appellant] zijn stellingen, waaronder dat sprake is van causaal verband tussen enerzijds de bodemgesteldheid ter plaatse en de manier van funderen en anderzijds de gestelde schade, voldoende had onderbouwd en aan de stelplicht had voldaan. Zonder nader deskundigenonderzoek kan echter volgens de kantonrechter niet worden aangenomen dat de mate van zetting zodanig is dat sprake is van een gebrek en dat de schade is veroorzaakt door dit gebrek, laat staan dat dit de enige oorzaak is. Aan beantwoording van die vragen is de kantonrechter niet toe gekomen omdat naar zijn oordeel de omvang van de gestelde schade op geen enkele wijze was onderbouwd.
4.1
In
principaal hoger beroepheeft [appellant] , na eiswijziging, gevorderd het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de Gemeente te veroordelen aan [appellant] te betalen een bedrag van € 82.943,56, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2018 tot en met de dag van algehele voldoening, althans een door het hof in goede justitie vast te stellen schadevergoeding, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten in beide instanties.
4.2.
De grieven 1 en 2 van [appellant] zien met name op de vraag of er sprake is van een gebrek en of er causaal verband bestaat tussen het vermeende gebrek en de schade. De grieven 3 en 4 zien op de (onderbouwing van de) omvang van de schade. Grief 5 ziet op de afwijzing van de buitengerechtelijke kosten en grief 6 op de proceskostenveroordeling.
5.1
In
incidenteel hoger beroepheeft de Gemeente gevorderd het bestreden vonnis gedeeltelijk te vernietigen conform de daartegen aangevoerde grieven in incidenteel appel en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] af te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in het incidenteel appel, waaronder begrepen de nakosten, vermeerderd met rente.
5.2
De grief van de Gemeente ziet op de vraag of [appellant] voldoende (onderbouwd) heeft gesteld dat sprake is van een gebrek.
6. Het hof zal ingevolge art. 7:208 BW moeten beoordelen of hier sprake is van schade die veroorzaakt is door een gebrek als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. [appellant] heeft zich op het standpunt gesteld dat het gebrek is gelegen in een slechte bodemgesteldheid in combinatie met een onvoldoende draagkrachtige fundering. Dat sprake is van een slechte bodemgesteldheid volgt volgens [appellant] uit de bijzondere clausule (zie 1.3.) in de huurovereenkomst. De zetting van de woonwagen van [appellant] is veel groter dan de in deze clausule genoemde marge van 10 centimeter in 30 jaar. [appellant] heeft verwezen naar het rapport van bbci Frijwijk waaruit volgt dat er na drie jaar al een scheefstand van 2,7 centimeter was. Bovendien is sprake van een ongelijkmatige zetting. Met name die ongelijkmatige zetting veroorzaakt schade aan de woonwagen. [appellant] heeft daarbij verwezen naar het door hem overgelegde rapport van Winters.
7. Het hof stelt voorop dat uit de door [appellant] in eerste aanleg overgelegde rapporten van bbci Frijwijk, Perfectkeur en Dekra Experts weliswaar volgt dat sprake is van scheefstand van de woonwagen maar zij geven onvoldoende duidelijk aan door welk gebrek deze scheefstand wordt veroorzaakt. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een slechte bodemgesteldheid is het hof van oordeel dat [appellant] , gelet op hetgeen in de bijzondere clausule (zie 1.3) is opgenomen, een zekere mate van zetting van de grond had kunnen verwachten. Een zetting van 2,7 centimeter binnen drie jaar valt vooralsnog binnen de bandbreedte zoals opgenomen in de bijzondere clausule, met name nu de Gemeente onweersproken heeft gesteld dat de zetting de eerste jaren altijd het ergst is en daarna meestal afvlakt. Dat deze mate van zetting erger dan gebruikelijk is en dat de zetting zich in dit tempo zal voortzetten zodat te verwachten valt dat de marge op kortere termijn dan de genoemde dertig jaar zal worden overschreden, is gesteld noch gebleken. .
8. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een ongelijkmatige zetting. Volgens [appellant] wordt deze veroorzaakt door de omstandigheid dat de door de Gemeente neergelegde halve stelconplaten niet in het midden worden belast. Voorafgaand aan het plaatsen van de woonwagen heeft [appellant] naar eigen zeggen aangedrongen bij de Gemeente om een fundering aan te brengen bestaande uit één grote betonnen plaat. Ook de woonwagen van zijn zus heeft een dergelijke fundering en deze woonwagen heeft, alhoewel gelijk van omvang en gewicht, geen schade, aldus nog steeds [appellant] .
9. Het hof overweegt als volgt. Ook als juist zou zijn dat [appellant] heeft gevraagd om een fundering door middel van één betonnen plaat (de Gemeente heeft dit overigens betwist), levert de door de Gemeente neergelegde fundering van halve stelconplaten geen gebrek op. Uit het (niet weersproken) rapport van Quattro volgt immers dat de halve stelconplaten ruim voldoende draagkrachtig zijn. De oorzaak van de scheefstand is volgens Quattro dat het metalen chassis van de woonwagen niet op de juiste wijze is geplaatst op de stelconplaten. De fundatie aan de buitenzijde van de woonwagen komt niet overeen met de funderingstekening. Het stalen chassis van de woonwagen ligt verder naar buiten dan op de tekening aangegeven en de stelconplaten buitenom (de halve platen) liggen verder naar binnen. Het gevolg is dat de stelconplaat niet in het midden wordt belast zodat de kans bestaat dat de stelconplaat de druk niet gelijkmatig verdeelt naar de bodem.
10. [appellant] heeft zich bij memorie van antwoord in incidenteel appel op het (nadere) standpunt gesteld dat de Gemeente de stelconplaten onjuist heeft neergelegd. Ter gelegenheid van het pleidooi heeft [appellant] daaraan toegevoegd dat de Gemeente verantwoordelijk is voor de manier waarop de woonwagen is geplaatst op de stelconplaten en dat de woonwagen conform artikel 6 onder a van de huurovereenkomst is geplaatst volgens de aanwijzingen van de Gemeente. [appellant] heeft betwist dat het chassis van zijn woonwagen afwijkt van de bij de vergunningaanvraag overgelegde bouwtekeningen. Dat deze tekening wel is gebruikt, volgt uit de brief van 21 maart 2011 (productie 2 bij memorie van antwoord in incidenteel appel), aldus [appellant] .
De Gemeente heeft er op haar beurt op gewezen dat uit artikel 6 van de huurovereenkomst een eigen verantwoordelijkheid van de huurder voor het plaatsen van de woonwagen voortvloeit. Ter gelegenheid van het pleidooi is toegelicht dat de Gemeente bij het plaatsen van de woonwagen enkel controleert of de woonwagen op de juiste plek in het bouwvlak wordt geplaatst in verband met het bewaren van afstand tot de andere woonwagens. Ook heeft de Gemeente aangegeven dat de stelconplaten worden neergelegd op basis van de tekeningen die door de huurder worden aangeleverd. [appellant] heeft daarbij erkend dat de Gemeente de tekening heeft gebruikt die hij bij de aanvraag bouwvergunning heeft overgelegd. Zowel uit het rapport van Quattro als dat van Van Loosdrecht Consulting blijkt echter dat het chassis afwijkt van de door [appellant] bij de Gemeente aangeleverde constructieve tekening. Het bij brief van 21 maart 2011 ingetrokken dwangsombesluit zag volgens de Gemeente enkel op de hoogte van de woonwagen (die in strijd was met het bestemmingsplan) en niet op de omvang van het chassis.
11. Naar het oordeel van het hof heeft de Gemeente aldus de stellingen van [appellant] voldoende gemotiveerd betwist. Dat geldt temeer nu [appellant] deze stellingen pas in een laat stadium van de procedure heeft ingenomen. Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat [appellant] te weinig heeft aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de Gemeente de stelconplaten onjuist heeft gelegd en dat daardoor sprake is van een gebrekkige fundering. Ten overvloede merkt het hof nog op dat niet valt uit te sluiten dat de schade (in belangrijke mate) is ontstaan door andere (voor rekening van [appellant] komende) omstandigheden of dat [appellant] het ontstaan van schade in onvoldoende mate heeft voorkomen. Zo wijst het rapport van Van Loosdrecht Consulting bijvoorbeeld ook op de aard van de gebruikte materialen en het ontbreken van aanwijzingen dat [appellant] de woonwagen heeft nagesteld.
12. Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een gebrek als bedoeld in art. 7:204 lid 2 BW. De vordering van [appellant] is reeds daarom niet toewijsbaar. De incidentele grief slaagt en er bestaat geen belang bij bespreking van de overige grieven.
13. De slotsom is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Het in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in zowel het principaal als in het incidenteel appel in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, worden veroordeeld, met rente zoals gevorderd.

Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, van 11 oktober 2018;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de Gemeente tot op heden in principaal appel begroot op € 2.020,- aan verschotten en
€ 8.815,50 aan salaris advocaat, in incidenteel appel tot op heden begroot op € 1.469,25 aan salaris advocaat alsmede op € 157,- voor nasalaris en te vermeerderen met € 82,- ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, E.M. Dousma-Valk en F. van der Hoek en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020 in aanwezigheid van de griffier.