ECLI:NL:GHDHA:2020:2156

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
200.265.114/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep overheidsaansprakelijkheid inzake vernietiging van in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden voor de vernietiging van in beslag genomen goederen. De zaak betreft [geïntimeerde], de enige aandeelhouder en bestuurder van Verheijen Investments B.V., die in 2014 werd aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. De politie vond in de loods van [geïntimeerde] een hennepkwekerij en een partij groeimiddel, die later door de Dienst Domeinen werd vernietigd. [geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg schadevergoeding van de Staat voor de vernietiging van de partij, die hij op € 143.150,- had gewaardeerd. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname en vernietiging rechtmatig waren, maar dat [geïntimeerde] recht had op een schadevergoeding van € 55.112,75, wat 50% van de inkoopprijs vertegenwoordigde.

In hoger beroep heeft de Staat de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd. Het hof heeft geoordeeld dat de Dienst Domeinen de partij niet had kunnen verkopen zonder de etiketten te vervangen, omdat deze niet voldeden aan de vereisten voor verkoop als biologisch product. Het hof heeft de grieven van de Staat gegrond verklaard en het bestreden vonnis vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat de Staat niet aansprakelijk is voor de vernietiging van de goederen, omdat deze geen verkoopwaarde hadden op het moment van vernietiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel Recht
Zaaknummer : 200.265.114/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/09/541135/HA ZA 17-1078

Arrest van 28 juli 2020

inzake
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Financiën, directie Domeinen Roerende Zaken),
zetelend te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 29 mei 2019 is de Staat in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 maart 2019 dat de rechtbank Den Haag, team handel, tussen partijen heeft gewezen. [geïntimeerde] is niet verschenen en tegen hem is verstek verleend. Bij memorie van grieven heeft de Staat drie grieven tegen het vonnis aangevoerd.
Tot slot is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1.
[geïntimeerde] is enig aandeelhouder en bestuurder van Verheijen Investments B.V. (hierna ook: Verheijen BV). Deze BV drijft een onderneming in de im- en export van meststoffen. Zij heeft een loods gehuurd in Uden (hierna: de loods). Een deel van de loods is onderverhuurd.
1.2.
Op 9 oktober 2014 heeft de politie in de loods een in werking zijnde hennepkwekerij en 28.630 liter groeimiddel van het merk TRIplus met het opschrift
“Liquid Organic Fertilizer ALOEVERA Based”(hierna: “de partij Aloë Vera”, of kortweg “de partij”) aangetroffen.
1.3.
[geïntimeerde] is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet en de hennepkwekerij is ontruimd. De partij Aloë Vera is afgegeven aan de Dienst Domeinen die de partij op 14 oktober 2014 heeft vernietigd.
1.4.
Tijdens de verhoren door de politie heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende verklaard:
-
“Ik doe voornamelijk aan export aan het voormalige oostblok, maar ook naar België, ik krijg in nederland geen certificering op mijn goederen (…)”
- ( op de vraag wie zijn klanten zijn:)
“Dat zijn grote bedrijven. Vooral in Polen. We wilden in nederland beginnen maar daar moet je een Scalcertificering voor hebben, maar die krijgen we niet. Ik ben genoodzaakt om buiten de Benelux te leveren.”
1.5.
[geïntimeerde] heeft verzocht om teruggave van de partij Aloë Vera. Bij (onherroepelijke) beschikking van 12 december 2014 is zijn daartoe strekkende klaagschrift gegrond verklaard en is de teruggave van de partij aan [geïntimeerde] gelast.
1.6.
[geïntimeerde] is in 2017 vrijgesproken van de verdenking van betrokkenheid bij de hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit.
2. [geïntimeerde] en Verheijen BV hebben in eerste aanleg gevorderd, kort samengevat, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, de Staat veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 143.150,-, met rente en kosten. [geïntimeerde] en Verheijen BV hebben hieraan ten grondslag gelegd dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door de partij Aloë Vera in beslag te nemen en vervolgens te vernietigen. Volgens [geïntimeerde] en Verheijen moet de Staat de waarde van de partij ad € 143.150,- aan hen vergoeden.
3. De rechtbank heeft, kort samengevat, geoordeeld dat zowel de inbeslagname als de vernietiging rechtmatig was, dat op grond van artikel 119 lid 2 Wetboek van Strafvordering (Sv) recht bestaat op een vergoeding van het bedrag dat de partij bij verkoop door de Dienst Domeinen redelijkerwijs zou hebben opgebracht en dat dit bedrag moet worden begroot op € 55.112,75 (50% van de inkoopprijs). De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [geïntimeerde], en niet Verheijen BV, als eigenaar van de partij Aloë Vera moet worden beschouwd. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van (i) de hoofdsom van € 55.112,75, plus rente, (ii) de buitengerechtelijke kosten ad € 1.326,13, plus rente en (iii) de proceskosten. De vordering van Verheijen BV is afgewezen.
4. De Staat vordert in appel vernietiging van het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen hem en [geïntimeerde], en alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde]. Met zijn eerste twee grieven betoogt de Staat, kort samengevat, dat de Dienst Domeinen de partij niet op een openbare veiling had kunnen verkopen, ook niet als “niet-biologische” groeimiddelen en dat zelfs al zou dat anders zijn, de partij in elk geval geen of nauwelijks waarde had. De derde grief betreft de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
5. Bij de beoordeling van dit appel staat het volgende voorop. De devolutieve werking van het appel brengt mee dat het hof acht moet slaan op hetgeen [geïntimeerde] in eerste aanleg heeft aangevoerd, ook al is hij in appel niet verschenen. Nieuwe stellingen van de Staat gelden echter als onbetwist, nu [geïntimeerde] de kans voorbij heeft laten gaan om deze te weerspreken.
Onrechtmatige inbeslagneming en vernietiging?
6. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de inbeslagname en vernietiging van de partij Aloë Vera onrechtmatig waren. Deze stelling slaagt niet. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de “ruimlijst hennep” moet worden beschouwd als een machtiging tot vernietiging als bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv en dat het feit dat de Dienst Domeinen niet de prijs van de partij heeft geschat alvorens tot vernietiging over te gaan, niet maakt dat sprake is van een onrechtmatige inbeslagname en/of vernietiging. Het hof is het eens met de motivering van de rechtbank in het bestreden vonnis (ECLI:NL:RBDHA:2019:2024, r.o. 4.3. en r.o. 4.4.) en verwijst daarnaar.
7. Dit neemt niet weg dat vaststaat dat de Dienst Domeinen niet aan de last tot teruggave heeft kunnen voldoen, omdat de goederen al waren vernietigd. Artikel 119 lid 2 Sv bepaalt dat de bewaarder in zo’n geval overgaat tot uitbetaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop door de bewaarder redelijkerwijs zou hebben opgebracht (de Staat heeft overigens terecht opgemerkt dat dit ook geldt indien de vernietiging wel onrechtmatig zou hebben plaatsgevonden, zie HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG1758, NJ 2003/662, r.o. 3.3.2.).
Waardebepaling op grond van artikel 119 Sv
8. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld (bestreden vonnis r.o. 4.6.) gelden bij de waardebepaling op grond van artikel 119 lid 2 Sv de volgende uitgangspunten:
- het gaat niet om de vervangingswaarde in het economische verkeer maar om de opbrengst die bij verkoop door de Dienst Domeinen redelijkerwijs had kunnen worden gerealiseerd (HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG1758, NJ 2003/662).
- daarbij gaat het om verkoop tijdens de maandelijkse, door de Dienst Domeinen georganiseerde openbare veiling; van de Dienst Domeinen kan niet worden verwacht dat hij zelf actief op zoek gaat naar potentiële kopers of dat hij inbeslaggenomen voorwerpen onderhands te koop aanbiedt buiten die maandelijkse veiling;
- van de Dienst Domeinen kan ook niet worden verlangd dat hij extra kosten maakt om een hogere verkoopopbrengst te realiseren door zelf een certificaat aan te vragen of door de etiketten te vervangen (zie ook hieronder).
verkoop als biologisch product?
9. Op de etiketten van de inbeslaggenomen partij staat vermeld dat het gaat om
“organic fertilizer”(zie hierboven onder 1.3.). [geïntimeerde] heeft in de inleidende dagvaarding (onder 6) weliswaar gesteld dat
organicin dit verband niet
biologischbetekent, maar hij is ter comparitie niet meer ingegaan op de terechte tegenwerping van de Staat (conclusie van antwoord onder 4.8.), dat in de Engelse versie van de relevante verordening (Verordening (EG) nr. 889/2008) voor de Nederlandse term
“biologisch”steeds de Engelse term
“organic”wordt gebruikt.
10. Niet (althans niet voldoende gemotiveerd) betwist is dat op grond van Europese regelgeving voor de verkoop van biologische producten in Nederland een zogeheten Skal-certificaat is vereist. [geïntimeerde] heeft onder verwijzing naar een rapport van Nutriënten Management Instituut B.V. nog aangevoerd dat Aloë Vera TRIplus vrij verhandelbaar was, maar in dat rapport staat slechts vermeld dat het product niet als meststof, maar wel als biostimulant op de markt kan worden gebracht; het rapport gaat niet in op de vraag of een Skal-certificaat is vereist voor de verkoop als biologisch product. Dat een Skal-certificaat wel degelijk nodig was voor verkoop in Nederland
als biologisch product, wordt ondersteund door de eigen verklaringen van [geïntimeerde] bij de politie (zie onder 1.4. hierboven) en de verklaring van zijn advocaat ter comparitie in eerste aanleg.
10. Vaststaat dat [geïntimeerde] in 2014 niet over een Skal-certificaat beschikte en [geïntimeerde] heeft terecht niet betwist dat de Dienst Domeinen niet verplicht was om zelf voor zo’n certificaat zorg te dragen. Dit betekent dat ten tijde van de vernietiging in 2014 de partij op de maandelijkse openbare veiling niet als een biologisch product te koop had kunnen worden aangeboden en als zodanig dus ook geen verkoopwaarde had. Ten overvloede merkt het hof op dat zelfs indien juist is dat het product Aloë Vera TRIplus
sinds 2016op de zogeheten Dutch Input List van Skal/FiBL (Forschungsinstitut für biologische Landbau FiBL) staat en daarmee biologisch gecertificeerd is (verklaring [geïntimeerde] ter comparitie in eerste aanleg), dat niet betekent dat het
al in 2014als biologisch product verhandelbaar was.
verkoop als niet-biologisch product?
12. De rechtbank heeft geoordeeld dat de partij als niet-biologisch groeimiddelen wel een significante verkoopwaarde in Nederland had. Daarbij heeft zij meegewogen dat niet was betwist dat Aloë Vera in het buitenland (in tegenstelling tot in Nederland, zie hierboven) als biologisch groeimiddel – en dus tegen een hogere prijs – verkocht had kunnen worden en dat de Staat onvoldoende had toegelicht waarom de Dienst Domeinen de partij niet te koop had kunnen aanbieden met bepaalde restricties of met de toevoeging dat geen Skal-certificering was verleend en dus niet als biologisch product in Nederland verkocht zou mogen worden.
13. Tegen deze overwegingen richt zich grief 1. De Staat heeft aangevoerd dat reeds vanwege het gebruik van de beschermde term
“biologisch”op het etiket van de flessen, verkoop van de groeimiddelen binnen Nederland (en de rest van de Europese Unie) niet was toegestaan. De Staat wijst erop dat in geval van verkoop op een openbare veiling, de partij door de Dienst Domeinen op de Nederlandse markt zou zijn gebracht, hetgeen nu juist niet was toegestaan. Dat wordt volgens de Staat niet anders als de Dienst Domeinen bij het aanbieden van de partij had vermeld dat het ging om niet-biologische groeimiddelen, dat de groeimiddelen niet door de Skal waren gecertificeerd en dat zij dus niet in Nederland (in de huidige staat, met de op dat moment aangebrachte etiketten) zouden mogen worden verkocht. Ook dan bleven het immers, gelet op de etiketten, als
biologischgepresenteerde groeimiddelen. Dat de term
biologischis beschermd, betekent dat deze term niet op de etiketten mag worden vermeld indien geen Skal-certificaat is afgegeven. Het zou die regelgeving uithollen als het toch mogelijk zou zijn om dergelijke producten te verkopen als bij het aanbieden maar de hierboven bedoelde mededelingen worden gedaan, aldus de Staat.
14. Het hof acht dit betoog overtuigend en [geïntimeerde] heeft de gelegenheid voorbij laten gaan om het te betwisten. De conclusie is dan ook dat de Dienst Domeinen de partij alleen had kunnen verkopen ná vervanging van de etiketten. Hierboven is reeds vastgesteld dat dit niet van de Dienst Domeinen kon worden verwacht. De Dienst Domeinen heeft daarom in redelijkheid kunnen oordelen dat de partij Aloë Vera als niet-biologisch product evenmin verkoopwaarde had.
Conclusie
15. De conclusie luidt dat grief 1 slaagt. Het hof komt niet toe aan de overige onderdelen van grief 1 en evenmin aan grief 2. Uit het voorgaande volgt dat er geen grond is voor betaling van een schadevergoeding. Dit oordeel is niet in strijd met het recht op bescherming van de eigendom zoals neergelegd in artikel 1 Eerste Protocol, voor zover [geïntimeerde] al bedoeld heeft dit in eerste aanleg aan te voeren. Dat recht staat er niet aan in de weg dat de eigendom wordt ontnomen wanneer daarbij wordt voldaan aan alle daarvoor geldende eisen, zoals hier is gebeurd. De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten is evenmin toewijsbaar. Grief 3 slaagt dus ook. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en opnieuw rechtdoende zal het hof de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog integraal afwijzen en [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties veroordelen, waaronder begrepen de nakosten. Ook de overige vorderingen van de Staat zullen worden toegewezen. Dit betekent dat het hof zal bepalen dat bij niet-betaling over de proceskosten wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van dit arrest en dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen de Staat op grond van het bestreden vonnis onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan algehele restitutie. Voorts zullen deze veroordelingen voorts uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis, op 6 maart 2019 tussen [geïntimeerde] en de Staat gewezen;
en, opnieuw rechtdoende,
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, in eerste aanleg tot aan 6 maart 2019 aan de zijde van de Staat begroot op € 3.894,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat en in appel tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 5.471,01 aan dagvaardingskosten en griffierecht en € 1.959,- aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 82,-, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan de Staat van hetgeen uit hoofde van het bestreden vonnis door de Staat onverschuldigd is voldaan aan [geïntimeerde], vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door de Staat tot aan de dag van algehele restitutie;
- verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. Dousma-Valk, G. Dulek-Schermers en J.J. van der Helm en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 28 juli 2020 in aanwezigheid van de griffier.