16.4Dat [belanghebbende] vanwege privéproblemen niet over zijn administratie kon beschikken, kwalificeert dus niet als overmacht. Nog daargelaten dat de omstandigheden waarop [belanghebbende] doelt zich hebben voorgedaan in de periode van mei 2013 tot november 2015, terwijl ook in de periode daarvoor en daarna de kentekens niet waren geschorst.
17. Dat [belanghebbende en de BV] in afwachting waren van de uitkomst van het voertuigkentekenoverleg, staat naar het oordeel van de rechtbank los van het indienen van bezwaar om de termijn veilig te stellen en is evenmin reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Door hierin een afwachtende houding aan te nemen, hebben [belanghebbende en de BV] de bezwaartermijn laten verlopen. Dit kan niet worden beschouwd als overmacht. Nog daargelaten dat het eerste voertuigkentekenoverleg plaats vond in het jaar 2015, ruim na het opleggen van de eerste naheffingsaanslag MRB.
18. Uit de gedingstukken blijkt dat [belanghebbende en de BV] in juni 2017 een procedure zijn gestart tegen de RDW om de kentekens met terugwerkende kracht te schorsen. Weliswaar is het duidelijk dat als [belanghebbende en de BV] het door hen beoogde doel in die procedure zouden hebben bewerkstelligd, zij langs die weg de grondslag van de onderhavige naheffingsaanslagen zouden hebben aangetast. Echter, [belanghebbende en de BV] hebben kunnen en moeten begrijpen dat het starten van die actie tegen de RDW niet op één lijn is te stellen met het instellen van een bezwaar dan wel beroep tegen de naheffingsaanslagen MRB. Die procedure tegen de RDW, en de onzekerheid over de afloop daarvan, kwalificeren daarom ook niet als overmacht.
19. Gelet op het voorgaande bestaat dus geen grond voor het oordeel dat [belanghebbende en de BV] redelijkerwijs niet in verzuim zouden zijn geweest als gevolg van overmacht. Weliswaar heeft de kantonrechter in de zogeheten Mulder-zaken (zie hiervoor onder [5.3]) wel geoordeeld dat sprake was van overmacht, maar dat oordeel kan niet een op een worden overgenomen in de onderhavige zaken. Bij de Mulder-zaken betreft het een boete als bestuursstrafrechtelijke sanctie omdat een norm is overtreden (het hebben van een verzekering dan wel een APK-keuring). De rechter is dan bevoegd de boete te beperken tot nihil bij afwezigheid van alle schuld, terwijl de vraag naar overmacht zich in de onderhavige zaken erop toespitst of [belanghebbende en de BV] ja dan wel neen een verwijt treft dat niet tijdig bezwaar is ingesteld. De procedures en de onderliggende regelgeving zijn dus naar aard en inhoud te verschillend, waardoor de toepassing van het begrip overmacht anders uitpakt. Ook in de procedure tegen de Ontvanger (zie hiervoor onder [5.2]) respectievelijk tegen de RDW (zie hiervoor onder [5.5]) heeft het beoogde beroep op overmacht geen doel getroffen.
20. Tot slot is gesteld noch gebleken dat de termijnoverschrijding is voortgekomen uit omstandigheden die [de Inspecteur] zijn toe te rekenen.
21. Gelet op het voorgaande heeft [de Inspecteur] de bezwaren van [belanghebbende en de BV], voor zover deze betrekking hebben op de naheffingsaanslagen MRB, daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslagen MRB.
22. Ook het bezwaar tegen de verzuimboetes is niet tijdig ingediend, gelet op hetgeen hiervoor onder 13 is overwogen.
23. Voor zover een te laat ingesteld bezwaar op een boete betrekking heeft, geldt tot aan het arrest van de Hoge Raad van 5 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1102, het uitgangspunt dat [belanghebbende en de BV] dienen te stellen dat en op welke grond de termijnoverschrijding niet aan hen is toe te rekenen en de niet-ontvankelijkheid kan dan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van die stelling door [de Inspecteur] is bewezen (Hoge Raad van 22 juni 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3854, BNB 1988/292 en Hoge Raad van 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0550). Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van dit bezwaar evenmin sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding nu [de Inspecteur] voldoende heeft weerlegd dat [belanghebbende en de BV] met de mogelijkheid van het verkrijgen van relevante en noodzakelijke informatie bij de RDW, alle noodzakelijke informatie daarmee tot hun beschikking hadden verkregen. De rechtbank komt daardoor ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzuimboetes. 24. Gelet op het voorgaande, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"
7. In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, in geschil of de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
8. Het geheel van beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelingen, brengt naar 's Hofs oordeel niet anders mee dan dat de Rechtbank, gelet ook op de door haar gemaakte, als zorgvuldig aan te merken, analyse van al wat belanghebbende aan informatie en argumentatie in het geding heeft gebracht, op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat, zo al de brief van 7 mei 2018 moet worden gezien als een bezwaarschrift, de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Belanghebbende heeft met wat hij in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd geenszins feiten en omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt, die een andere conclusie rechtvaardigen. Opmerking verdient dat uit niets blijkt, gelet ook op de uiteenzetting in onderdeel 3 van het verweerschrift in hoger beroep: 1) dat het niet volledig aan belanghebbende zelf is te wijten dat niet (tijdig) bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes is gemaakt en 2) dat van de zijde van de Belastingdienst dan wel van de zijde van een andere instantie, bijvoorbeeld de RDW, zodanige uitlatingen zijn gedaan dat belanghebbende heeft kunnen denken dat het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslagen en verzuimboetes achterwege kan blijven. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur.
9. Het Hof ziet geen reden het onderzoek te heropenen. Partijen hebben binnen de op de zitting afgesproken termijn niet te kennen gegeven dat zij een mogelijkheid zien met betrekking tot de naheffingsaanslagen en de verzuimboetes tot overeenstemming te komen en het Hof zelf ziet die mogelijkheid niet, ook omdat op de zitting is gebleken dat partijen voor een eventueel vergelijk te ver uit elkaar liggen.
10. Het hoger beroep is ongegrond.
11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.