Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Beschikking van 8 september 2020
ConocoPhillips Gulf of Paria B.V.,
hierna gezamenlijk te noemen: PDVSA c.s.
Het geding
Ik heb contact gehad met de heer [naam] van het parket bij de Rechtbank Den Haag. Zijn ervaring met Venezuela is dat er, als er al iets terugkomt, dit pas na 2 of 3 jaar is.”, en (ii) kopieën van twee (Spaanstalige) brieven waarbij kopieën van de oproepingsexploten door de deurwaarder namens CGP op 28 februari 2020 per aangetekende post zijn verzonden aan PDVSA c.s.
Beoordeling
als er al iets terug komt” – pas twee of drie jaar na verzending een bevestiging van betekening terugstuurt. Er is dus geen verklaring van de centrale autoriteit van Venezuela als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de voor PDVSA c.s. bestemde stukken aan haar zijn betekend, of dat aan haar van die stukken kennisgeving is gedaan. Aan artikel 15 lid 1 sub a van het verdrag is dus niet voldaan.
travaux préparatoiresvan het Haags Betekeningsverdrag. Naar het oordeel van het hof moeten tussen de datum van de toezending van deze stukken en de datum van de mondelinge behandeling ten minste zes maanden zitten (in dezelfde zin hof Amsterdam 21 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1914). Het hof zal daarom een nadere mondelinge behandeling bepalen, waarvoor CGP PDVSA c.s. opnieuw zal moeten oproepen. Daarbij zal het hof een termijn van zeven maanden aanhouden, zodat CGP PDVSA c.s. zal kunnen oproepen voor deze mondelinge behandeling met inachtneming van een termijn van zes maanden. Voor het geval PDVSA c.s. ook bij die nieuwe behandeling niet zal verschijnen, wijst het hof CGP erop dat zij dan ook zal moeten laten zien dat aan de voorwaarde van artikel 15 lid 2 sub c van het Haags Betekeningsverdrag is voldaan. CGP zal daartoe bijvoorbeeld een verklaring van de deurwaarder kunnen overleggen waarin deze uitlegt welke pogingen zijn ondernomen met welk resultaat.