ECLI:NL:GHDHA:2020:1658

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
200.270.245/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in het kader van een ICC-arbitrageprocedure

In deze zaak heeft ConocoPhillips Gulf of Paria B.V. (CGP) een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Den Haag om verlof te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat op 29 juli 2019 is gewezen door een scheidsgerecht in New York. Dit vonnis verplichtte Petróleos de Venezuela S.A. (PDVSA) en Corporación Venezolana de Petróleo S.A. (PDVSA c.s.) tot betaling van USD 31.442.500,- aan CGP. CGP heeft het verzoek ingediend op basis van artikel 1075 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en het Haags Betekeningsverdrag.

De mondelinge behandeling vond plaats op 2 juli 2020, maar PDVSA c.s. is niet verschenen. CGP heeft de oproepingsexploten aan PDVSA c.s. laten betekenen, maar er was geen bewijs van betekening of kennisgeving aan PDVSA c.s. ontvangen. Het hof heeft vastgesteld dat aan de vereisten van het Haags Betekeningsverdrag niet was voldaan, omdat de oproepingsexploten niet op de juiste wijze waren betekend.

Het hof heeft besloten dat er een nadere mondelinge behandeling moet plaatsvinden, waarbij CGP PDVSA c.s. opnieuw moet oproepen. De nieuwe behandeling is gepland op 19 april 2021. Het hof heeft CGP opgedragen om de oproeping met inachtneming van de geldende vereisten te doen, en heeft aangegeven dat PDVSA c.s. vertegenwoordigd moet zijn door een in Nederland ingeschreven advocaat. De beslissing is op 8 september 2020 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.270.245/01

Beschikking van 8 september 2020

inzake

ConocoPhillips Gulf of Paria B.V.,

gevestigd te Den Haag,
verzoekster,
hierna te noemen: CGP,
advocaat: mr. J.K. van Hezewijk te Amsterdam,
tegen
Petróleos de Venezuela S.A.,
Corporación Venezolana de Petróleo S.A.,
beide gevestigd te Caracas, Venezuela,
gerekwestreerden,
hierna gezamenlijk te noemen: PDVSA c.s.

Het geding

1. CGP heeft bij verzoekschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 3 december 2019, verzocht haar verlof te verlenen om zonder verplichting tot zekerheidstelling een tussen haar en PDVSA c.s. in de Verenigde Staten gewezen arbitraal vonnis van 29 juli 2019 in Nederland ten uitvoer te leggen.
2. Bij brief van 30 januari 2020 heeft de griffier van het hof CGP opgeroepen voor het verhoor als bedoeld in artikel 987 lid 1 Rv (hierna te noemen: de mondelinge behandeling) en haar tevens geïnstrueerd PDVSA c.s. hiervoor bij deurwaardersexploot op te roepen. Bij haar oproeping diende CGP een termijn van vier maanden in acht te nemen en te vermelden (i) dat PDVSA c.s. bij de mondelinge behandeling moest worden vertegenwoordigd door een in Nederland ingeschreven advocaat, (ii) dat een eventueel verweerschrift uiterlijk op 2 juni 2020 moest zijn ingediend, en (iii) dat aan niet-tijdige indiening consequenties konden worden verbonden door het hof.
3. De griffier van het hof heeft CGP vervolgens bij brief van 9 juni 2020 verzocht om een kopie van de oproepingsexploten over te leggen. Bij e-mail van 25 juni 2020 heeft CGP hierop een aantal producties in het geding gebracht, waaronder een kopie van de oproepingsexploten van 28 februari 2020 en de Spaanse vertaling hiervan.
4. PDVSA c.s. heeft geen verweerschrift ingediend. Bij de mondelinge behandeling, die op 2 juli 2020 heeft plaatsgevonden en waarvan proces-verbaal is gemaakt, is PDVSA c.s. niet verschenen.
5. Na de mondelinge behandeling heeft CGP op verzoek van het hof de volgende stukken overgelegd: (i) een e-mail van deurwaarder [deurwaarder] van 2 juli 2020 waarin deze verklaart: “
Ik heb contact gehad met de heer [naam] van het parket bij de Rechtbank Den Haag. Zijn ervaring met Venezuela is dat er, als er al iets terugkomt, dit pas na 2 of 3 jaar is.”, en (ii) kopieën van twee (Spaanstalige) brieven waarbij kopieën van de oproepingsexploten door de deurwaarder namens CGP op 28 februari 2020 per aangetekende post zijn verzonden aan PDVSA c.s.

Beoordeling

6. Partijen hebben een ICC-arbitrageprocedure gevoerd in New York. Op 29 juli 2019 heeft het scheidsgerecht in dit geding – bekend als ICC Case No. 22527/ASM/JPA – een arbitraal vonnis gewezen (hierna te noemen: het arbitraal vonnis), waarbij PDVSA c.s. is veroordeeld tot betaling aan CGP van USD 31.442.500,- (exclusief rente).
7. CGP verzoekt verlof tot tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. Dit verzoek heeft zij gegrond op het bepaalde in artikel 1075 Rv in samenhang met het Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken van 10 juni 1958 (Trb. 1959, 58).
8. CGP verlangt uitvoering van het arbitraal vonnis in het ressort van het hof, omdat zij verwacht hier vermogensbestanddelen van PDVSA c.s. te zullen aantreffen. Op grond van het bepaalde in artikel 1075 lid 2 Rv in samenhang met artikel 985 Rv is het hof daarom bevoegd kennis te nemen van het ingediende verzoek.
9. PDVSA c.s. is niet bij de mondelinge behandeling verschenen. Daarom moet allereerst worden vastgesteld of PDVSA c.s., als de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt verlangd, behoorlijk is opgeroepen. Op grond van artikel 1075 lid 2 Rv in samenhang met artikel 987 lid 3 Rv dient CGP PDVSA c.s. bij deurwaardersexploot op te roepen voor de mondelinge behandeling. Bij de oproeping moet CGP het bepaalde in artikel 55 Rv in acht nemen. Nu Venezuela partij is bij het Verdrag inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken van 15 november 1965 (Trb. 1969, 55) (hierna te noemen: het Haags Betekeningsverdrag), moet ook het Haags Betekeningsverdrag in acht worden genomen.
10. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Betekeningsverdrag kan het hof het verzoek van CGP in behandeling nemen als is gebleken dat de oproepingsexploten aan PDVSA c.s. zijn betekend of daarvan kennisgeving is gedaan met inachtneming van de daarvoor in Venezuela geldende vereisten, of als de oproepingsexploten aan PDVSA c.s. zijn afgegeven op een andere wijze voorgeschreven in het Haags Betekeningsverdrag en de afgifte zo tijdig is geschied dat PDVSA c.s. de gelegenheid heeft gehad verweer te voeren.
11. CGP heeft de door haar ingeschakelde deurwaarder de oproepingsexploten vergezeld van een Spaanse vertaling aan het parket van de rechtbank Den Haag laten betekenen, met het verzoek deze stukken aan PDVSA c.s. te (laten) betekenen overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 6 van het Haags Betekeningsverdrag. CGP heeft verklaard geen bericht te hebben ontvangen waaruit blijkt dat de exploten daadwerkelijk aan PDVSA c.s. zijn betekend of daarvan aan PDVSA c.s. is kennisgegeven. Daarbij heeft CGP verwezen naar de hiervoor genoemde e-mail van de deurwaarder, waarin deze verklaart dat de ambtenaar bij het parket aan hem te kennen heeft gegeven dat de centrale autoriteit van Venezuela doorgaans – “
als er al iets terug komt” – pas twee of drie jaar na verzending een bevestiging van betekening terugstuurt. Er is dus geen verklaring van de centrale autoriteit van Venezuela als bedoeld in artikel 6 van het Haags Betekeningsverdrag, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de voor PDVSA c.s. bestemde stukken aan haar zijn betekend, of dat aan haar van die stukken kennisgeving is gedaan. Aan artikel 15 lid 1 sub a van het verdrag is dus niet voldaan.
12. De deurwaarder heeft de oproepingsexploten vergezeld van de Spaanse vertaling ook per aangetekende brief van 28 februari 2020 aan PDVSA c.s. gezonden. Artikel 10 van het Haags Betekeningsverdrag laat, naast betekening of kennisgeving van een stuk door de centrale autoriteit van de aangezochte staat, toe dat het betrokken stuk rechtstreeks per post wordt toegezonden aan degene voor wie het is bestemd, tenzij de staat van bestemming heeft verklaard zich tegen deze wijze van kennisgeving te verzetten. Venezuela heeft een zodanig voorbehoud gemaakt. Toezending van de stukken per aangetekende brief kan in het geval van PDVSA c.s. dus ook niet dienen als bewijs van kennisgeving of afgifte als bedoeld in artikel 10 van het Haags Betekeningsverdrag. Aan artikel 15 lid 1 sub b van het verdrag is dus evenmin voldaan.
13. Op grond van artikel 15 lid 2 van het Haags Betekeningsverdrag kan een verdragsluitende staat verklaren dat zijn rechters een beslissing kunnen geven als geen bewijs is ontvangen van betekening, kennisgeving of afgifte van het oproepingsexploot, als voldaan is aan (ieder van) de volgende voorwaarden: a) het stuk is toegezonden op een wijze geregeld in het verdrag, b) sinds toezending van het stuk is een termijn verlopen die door de rechter van geval tot geval moet worden vastgesteld, maar ten minste zes maanden bedraagt, en c) in weerwil van alle bij de bevoegde autoriteiten aangewende pogingen, geen bewijs van betekening, kennisgeving of afgifte van het oproepingsexploot kon worden verkregen. Nederland heeft deze verklaring gegeven.
14. CGP heeft zich tijdens de mondelinge behandeling op het standpunt gesteld dat er (ten minste) zes maanden moeten zitten tussen de datum waarop de oproepingsexploten per aangetekende brief aan PDVSA c.s. zijn verzonden (28 februari 2020) en de datum van de beslissing. Volgens CGP zou het hof dus zes maanden na 28 februari 2020 uitspraak kunnen doen. Het hof volgt CGP niet in dit standpunt, waarvoor ook geen steun is te vinden in de
travaux préparatoiresvan het Haags Betekeningsverdrag. Naar het oordeel van het hof moeten tussen de datum van de toezending van deze stukken en de datum van de mondelinge behandeling ten minste zes maanden zitten (in dezelfde zin hof Amsterdam 21 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1914). Het hof zal daarom een nadere mondelinge behandeling bepalen, waarvoor CGP PDVSA c.s. opnieuw zal moeten oproepen. Daarbij zal het hof een termijn van zeven maanden aanhouden, zodat CGP PDVSA c.s. zal kunnen oproepen voor deze mondelinge behandeling met inachtneming van een termijn van zes maanden. Voor het geval PDVSA c.s. ook bij die nieuwe behandeling niet zal verschijnen, wijst het hof CGP erop dat zij dan ook zal moeten laten zien dat aan de voorwaarde van artikel 15 lid 2 sub c van het Haags Betekeningsverdrag is voldaan. CGP zal daartoe bijvoorbeeld een verklaring van de deurwaarder kunnen overleggen waarin deze uitlegt welke pogingen zijn ondernomen met welk resultaat.

Beslissing

Het hof:
- bepaalt dat een nadere mondelinge behandeling van het ingediende verzoek zal worden gehouden in één van de zalen van het Paleis van Justitie te Den Haag, op 19 april 2021 om 9.30 uur;
- beveelt CGP PDVSA c.s. op te roepen voor deze mondelinge behandeling, met inachtneming van de daarvoor geldende vereisten en met de vermelding (i) dat PDVSA c.s. bij de mondelinge behandeling moet worden vertegenwoordigd door een in Nederland ingeschreven advocaat, (ii) dat een eventueel verweerschrift uiterlijk op 19 maart 2021 moet zijn ingediend, en (iii) dat aan niet-tijdige indiening consequenties kunnen worden verbonden door het hof;
- bepaalt dat PDVSA c.s. een verweerschrift zal mogen indienen tot uiterlijk vier weken voor de datum van de nadere mondelinge behandeling;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mrs. P. Glazener, S.J. Schaafsma en H.J.M. Burg en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 8 september 2020.