In deze zaak heeft de National Joint Stock Company Naftogaz of Ukraine (hierna: Naftogaz) een verzoek ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dat in Zweden is gewezen. Het arbitraal vonnis, dat op 28 februari 2018 door het scheidsgerecht is uitgesproken, veroordeelt Gazprom tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan Naftogaz. Gazprom, de Public Joint Stock Company Gazprom, heeft zich niet verzet tegen het verzoek en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling. Naftogaz heeft echter wel producties overgelegd ter ondersteuning van haar verzoek. De mondelinge behandeling vond plaats op 9 januari 2019, waarbij Naftogaz werd vertegenwoordigd door haar advocaat en enkele andere advocaten. Gazprom was niet aanwezig, en het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat Gazprom op de juiste wijze is opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Dit is van belang omdat de oproeping aan Gazprom niet voldeed aan de eisen van het Haags Betekeningsverdrag, waar Rusland een voorbehoud heeft gemaakt. Het hof heeft daarom besloten dat de beslissing over het verzoek van Naftogaz moet worden aangehouden totdat Gazprom opnieuw kan worden opgeroepen. De nadere mondelinge behandeling is gepland op 4 december 2019, waarbij het hof ook zal overwegen of het verzoek van Naftogaz toewijsbaar is, rekening houdend met het Verdrag van New York.