ECLI:NL:GHDHA:2020:1632

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
200.276.209/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake machtiging tot lijfsdwang en contactverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 september 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding dat was aangespannen door Stichting Zorgpartners Midden-Holland tegen een niet verschenen geïntimeerde. Zorgpartners had in eerste aanleg een kort geding aangespannen met als doel een machtiging tot lijfsdwang te verkrijgen, omdat de geïntimeerde zich niet hield aan eerder gemaakte afspraken en een contact- en gebiedsverbod. De voorzieningenrechter had in het bestreden vonnis het contact- en gebiedsverbod toegewezen, maar de gevorderde machtiging tot gijzeling afgewezen. Zorgpartners ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de machtiging tot lijfsdwang niet kon worden toegewezen. Het hof bevestigde dat lijfsdwang een ultimum remedium is en dat er onvoldoende bewijs was dat andere dwangmiddelen niet effectief zouden zijn. De grieven van Zorgpartners werden verworpen, en het hof bekrachtigde het bestreden vonnis zonder de geïntimeerde in de kosten van het hoger beroep te veroordelen. De zaak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van dwangmiddelen in civiele procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.276.209/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/585510 / KG ZA 19/1235

arrest van 8 september 2020

inzake

Stichting Zorgpartners Midden-Holland,

gevestigd te Gouda,
appellante,
hierna te noemen: Zorgpartners,
advocaat: mr. R.W.F. Heijmeriks te Spijkenisse,
tegen

[geïntimeerde],

zonder bekende woon- of verblijfplaats, met briefadres te [plaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.

Het geding

Bij exploot van 23 maart 2020, met producties, is Zorgpartners onder aanvoering van drie grieven in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag (hierna: de voorzieningenrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 26 februari 2020 (hierna: het bestreden vonnis). Het appelexploot is (conform HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1052) betekend aan het in de Basisregistratie Personen (BRP) opgenomen briefadres van [geïntimeerde], zodat tegen [geïntimeerde] verstek is verleend.
Ten slotte heeft Zorgpartners arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

De feiten
1. In hoger beroep zijn de feiten waarvan de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis is uitgegaan uitgangspunt. Grief I klaagt erover dat de door de voorzieningenrechter weergegeven feiten onvolledig zijn, in die zin dat het door Zorgpartners overgelegde overzicht ontbreekt waaruit volgens Zorgpartners blijkt dat [geïntimeerde], kort gezegd, de tussen partijen gemaakte afspraken doorlopend schendt. Een rechter is niet gehouden alle feiten waarvan hij uitgaat op te sommen, dus in zoverre kan de grief niet slagen. Voor zover Zorgpartners bedoelt dat de voorzieningenrechter deze feiten niet voldoende heeft meegewogen, faalt de grief ook. Het hof verwijst daarbij naar zijn beoordeling.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende:
2.1
Zorgpartners biedt medische zorg, verpleging en verzorging, resocialisatie, reactivering en revalidatie, geestelijke verzorging, welzijnsfuncties en begeleiding in de ruimste zin van het woord. Zorgpartners verleent die zorg onder andere in een complex aan [complex 1] te [plaats] en het naastgelegen [complex 2] (hierna tezamen: het zorgcomplex). Het zorgcomplex bestaat onder meer uit een aantal woningen dat Zorgpartners verhuurt aan voornamelijk hoogbejaarde, kwetsbare huurders die afhankelijk zijn van verzorging door onder meer Zorgpartners.
2.2
[geïntimeerde] heeft vanaf 2 oktober 2015 tot en met 30 november 2016 van Zorgpartners een woning in het zorgcomplex gehuurd. De huurovereenkomst is op vordering van Zorgpartners door de kantonrechter te Gouda ontbonden wegens het veroorzaken van overlast jegens medehuurders en medewerkers van Zorgpartners en [geïntimeerde] is veroordeeld tot ontruiming van de gehuurde woning.
2.3
In verband met zijn (vriendschappelijke) relatie met [bewoonster X], een bewoonster van een andere woning in het zorgcomplex, bevond [geïntimeerde] zich daarna nog geregeld in en rond het zorgcomplex. Hij veroorzaakte daar volgens Zorgpartners nog steeds overlast.
2.4
Zorgpartners heeft een kort geding aangespannen, waarna partijen afspraken hebben gemaakt (en in een vaststellingsovereenkomst hebben vastgelegd) die onder meer inhouden dat [geïntimeerde] zich verplicht, kort gezegd, zich niet meer te bevinden in (de woningen van) het zorgcomplex en geen contact meer te leggen met Zorgpartners. De voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag heeft in zijn vonnis van 24 mei 2017 [geïntimeerde] veroordeeld tot nakoming van de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere overtreding, tot een maximum van € 25.000,-.
2.5
In verband met het niet nakomen van de in het vorige punt bedoelde afspraken heeft [geïntimeerde] € 3.500,- aan dwangsommen verbeurd, welk bedrag Zorgpartners heeft geïncasseerd door middel van het in december 2018 laten leggen van beslag op de WAO-uitkering van [geïntimeerde]. Ook daarna is [geïntimeerde] contact blijven zoeken met Zorgpartners en zich blijven begeven in het zorgcomplex/de woning van [bewoonster X]. [geïntimeerde] beschikte over een elektronische sleutel die toegang geeft tot het zorgcomplex.
Het geschil
3.1
Zorgpartners heeft in eerste aanleg gevorderd, zakelijk weergegeven, verhoging van de dwangsom voor het overtreden van de in 2.4 bedoelde afspraken tot € 2.000,- per overtreding, afgifte van de elektronische sleutel op straffe van een dwangsom van € 2.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerde] nalatig blijft daaraan te voldoen, een verbod om zich in en om de in 2.3 bedoelde woning te begeven, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding en een verbod om contact te leggen met Zorgpartners en derden en/of derde organisaties te benaderen of mededelingen te doen over Zorgpartners, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per overtreding, steeds met de bepaling dat bij niet (tijdige) betaling van de verbeurde dwangsommen Zorgpartners wordt gemachtigd [geïntimeerde] te doen gijzelen voor de duur van veertien dagen, voor een periode van maximaal drie jaar.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter het contact- en gebiedsverbod (het gebiedsverbod voor een periode van 18 maanden) toegewezen en bepaald dat [geïntimeerde] een dwangsom verbeurt van € 1.000,- per overtreding tot een maximum van € 30.000,-, alsmede [geïntimeerde] veroordeeld tot afgifte van de elektronische sleutel op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag tot een maximum van € 10.000,-. De voorzieningenrechter heeft de gevorderde machtiging tot gijzeling afgewezen.
3.3
De vordering van Zorgpartners in hoger beroep strekt ertoe dat de machtiging tot gijzeling alsnog wordt toegewezen voor wat betreft het opgelegde contact- en gebiedsverbod.
Machtiging tot gijzeling
4.1
Volgens de voorzieningenrechter bestaat er voorshands geen gegronde reden voor toewijzing van een machtiging tot gijzeling. Daartoe heeft de voorzieningenrechter, samengevat, het volgende overwogen. Dat de beslaglegging op de WAO-uitkering niet tot resultaat heeft geleid, is niet aannemelijk gemaakt. Na eerdere overtreding door [geïntimeerde] van de aan hem opgelegde verboden heeft Zorgpartners door middel van beslaglegging € 3.500,- geïncasseerd. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerde] gaat boven het belang van Zorgpartners om daarop een inbreuk te maken. De overige grieven komen tegen dat oordeel op.
4.2
Zorgpartners voert ter onderbouwing van haar vordering in hoger beroep het volgende aan. De dwangsommen zijn onvoldoende om [geïntimeerde] af te houden van zijn activiteiten jegens Zorgpartners. Ondanks het feit dat al € 3.500,- aan verbeurde dwangsommen is geïncasseerd, blijft [geïntimeerde] de gemaakte afspraken schenden. Het geïncasseerde bedrag van € 3.500,- is het gevolg van vele gepleegde overtredingen. De WAO-uitkering waarop beslag is gelegd, biedt, na aftrek van de beslagvrije voet, onvoldoende financiële ruimte om de dwangsom ineens te voldoen; telkens kan maar een deel van de verschuldigde dwangsom (ongeveer € 230,-) worden geïncasseerd. Een belangenafweging valt uit in het voordeel van Zorgpartners. Zij moet als goed werkgever de levenssfeer van alle bij Zorgpartners betrokken medewerkers beschermen. [geïntimeerde] maakt, door zijn ongewenste aanwezigheid in het zorgcomplex en het benaderen van derden bij wie deze medewerkers betrokken zijn en waartegen [geïntimeerde] ernstige aantijgingen uit, (onrechtmatig) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de (in)directe medewerkers van Zorgpartners. De handelingen van [geïntimeerde] zijn enkel bedoeld om (de (in)directe medewerkers van) Zorgpartners te schaden, terwijl die medewerkers en de derden die [geïntimeerde] benadert, buiten het geschil tussen Zorgpartners en [geïntimeerde] staan.
4.3
De rechter kan op verlangen van een schuldeiser de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toestaan van vonnissen, voor zover zij een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhouden (artikel 585, aanhef en onder a, Rv). Zoals de voorzieningenrechter ook heeft overwogen, is lijfsdwang een ultimum remedium om de schuldenaar te dwingen zijn verplichtingen na te komen, dat kan worden toegewezen als aannemelijk is dat toepassing van alle andere dwangmiddelen onvoldoende uitkomst bieden (subsidiariteit) en dat het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (proportionaliteit).
4.4
In het petitum van zowel de inleidende dagvaarding als het appelexploot wordt de (machtiging tot) lijfsdwang gekoppeld aan het niet (tijdig) betalen van een dwangsom, althans wordt de (machtiging tot) lijfsdwang daarvan afhankelijk gesteld. De lijfsdwangveroordeling betreft aldus niet de naleving van de hoofdveroordeling (het contact- en gebiedsverbod), maar de naleving van de dwangsomveroordeling (het betalen van geld). Artikel 585, aanhef en onder a, Rv staat aan een dergelijke lijfsdwangveroordeling in de weg. Dat zou anders zijn als in het petitum de machtiging tot lijfsdwang werd gekoppeld aan/afhankelijk gesteld van het bereiken van een bepaald maximum aan verbeurde dwangsommen. In dat geval wordt lijfsdwang mogelijk in reactie op overtreding van een verbod/gebod, als zwaardere (vervolg)sanctie na dwangsommen. Nu uit wat Zorgpartners aanvoert volgt dat nog niet het maximum aan dwangsommen is verbeurd/geïncasseerd (zie 2.5 en 4.2), bestaat, mede gelet op het feit dat tegen [geïntimeerde] in hoger beroep verstek is verleend, geen aanleiding om het petitum in die (ruime) zin uit te leggen.
4.5
Het voorgaande leidt er al toe dat de machtiging tot lijfsdwang niet kan worden toegewezen.
4.6
Maar ook als ervan zou moeten worden uitgegaan dat artikel 585, aanhef en onder a, Rv in dit geval niet aan lijfdwang in de weg staat, zou het hoger beroep niet slagen. Gijzeling is immers een ultimum remedium dat slechts kan worden toegewezen als andere dwangmiddelen niet (voldoende) helpen en het belang van de schuldenaar (dus Zorgpartners) de inzet daarvan rechtvaardigt. Zorgpartners heeft onvoldoende gesteld om aannemelijk te maken dat die situatie zich hier voordoet. Zo is het voor het hof niet duidelijk of en, zo ja, welke veroordeling(en) [geïntimeerde] na het bestreden vonnis – ondanks de daaraan verbonden dwangsom – niet zou hebben nageleefd. Zorgpartners heeft volstaan met verwijzing naar hetgeen zij in eerste aanleg al had aangevoerd, wat onvoldoende is om aannemelijk te maken dat de door de voorzieningenrechter toegewezen en met een dwangsom verzwaarde veroordelingen door [geïntimeerde] niet worden nageleefd.
De grieven slagen dus niet.
Slotsom en proceskosten
5. De slotsom is dat het hoger beroep faalt. Nu het bestreden vonnis wordt bekrachtigd, is er geen grond om [geïntimeerde] in de kosten van dit hoger beroep te veroordelen.

De beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, F.R. Salomons en H.J. van Kooten, en is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.E.H.M. Pinckaers, rolraadsheer, op 8 september 2020.