Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer rechtbank : C/09/581959 / KG ZA 19-1022
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vordering tot afgifte van handtekeningenlijsten werd afgewezen. De vordering was gebaseerd op artikel 843a Rv, waarbij [appellant] inzage verlangde in documenten die verband hielden met zijn lidmaatschap van de Wijkvereniging. De voorzieningenrechter oordeelde dat [appellant] de verkeerde partij had gedagvaard, aangezien de vordering gericht was tegen de (voormalige) bestuursleden en niet tegen de Wijkvereniging zelf. Daarnaast werd geoordeeld dat [appellant] onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een spoedeisend belang.
In hoger beroep heeft [appellant] zijn vorderingen herhaald en betoogd dat de bestuurders over de gevraagde bescheiden konden beschikken. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] geen rechtmatig belang had bij zijn vordering, omdat hij niet had aangetoond dat de bestuurders onrechtmatig hadden gehandeld. Het hof concludeerde dat de brief van de bestuurders geen onjuiste uitingen bevatte en dat er geen causaal verband was tussen de brief en de gestelde reputatieschade van [appellant].
Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een rechtmatig belang bij vorderingen op grond van artikel 843a Rv en de noodzaak om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die de onrechtmatigheid onderbouwen.