Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Korte aanduiding van de zaak
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
3.De feiten en het verloop van de procedure bij de rechtbank
[…]
Voor de gezamenlijk aangekochte grond in Dordrecht ca 8 ha) […] wordt een aparte bepaling opgenomen. Ook voor deze grond bedraagt de looptijd van het vervreemdingsbeding 15 jaar. De voortzetter heeft ten aanzien van deze grond niet de mogelijkheid te herinvesteren. Voor de grond in Dordrecht geldt, omdat deze grond “warmer” ligt en er al besprekingen zijn geweest met de gemeente over de verkoop van de grond, dat u voor 50% wilt delen in de opbrengst. […]
[…]
Bij:
4.De beoordeling van de grieven
eigendomsovergang, maar niet van
eigendomsoverdracht. Het feit dat de broers beide agrarische ondernemers zijn en daarom – zoals [appellant] aanvoert – op de hoogte van de juridische aspecten van het boerenbedrijf en bekend met de mogelijkheid van onteigening en landinrichting, maakt nog niet dat de conclusie kan worden getrokken dat zij zich ten tijde van de onderhandelingen over de ontbindingsovereenkomst bewust zijn geweest van dit subtiele verschil. [appellant] heeft niets concreets gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij en zijn broer ten tijde van het sluiten van de ontbindingsovereenkomst op de hoogte waren van dit juridische detail van het onteigenings- of landinrichtingsrecht – bijvoorbeeld omdat zij daar eerder mee te maken hadden – en om die reden voor de gebezigde formulering hebben gekozen (vgl. hieronder 4.3.4 en 4.4.4). In ieder geval geldt dat [appellant] , voor zover hijzelf zich wel van dit verschil bewust was, er niet zonder meer van mocht uitgaan dat [geïntimeerde] dat destijds ook was, althans zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die een vertrouwen op [geïntimeerde] bekendheid hiermee rechtvaardigden.
of op een andere manier aan iemand anders overdraagt(cursief door hof) deelt [geïntimeerde] alsnog mee in de helft van de dan gerealiseerde meerwaarde zoals deze naar de situatie per 31 december 2008 is vastgelegd.”
verkoop en/of eigendomsoverdracht”. Kennelijk heeft [appellant] daar toen, in ieder geval ten aanzien van dit perceel, alsnog mee ingestemd. Ten tweede is de crux nu juist, dat onteigening strikt genomen niet onder de (bewoordingen van) de akte valt, omdat het daarbij niet gaat om eigendoms
overdracht. Uit het doorhalen van de cursieve passage en de daarop gegeven toelichting valt dan ook niet af te leiden dat [appellant] daarbij (mede) het oog heeft gehad op onteigening. De term onteigening is nergens gebruikt. Tot slot geldt dat [geïntimeerde] betwist de door [appellant] aangepaste brief via Alfa ontvangen te hebben. [appellant] neemt weliswaar aan dat Alfa de brief heeft doorgezonden aan [geïntimeerde] , en noemt dat “waarschijnlijk”, maar onderbouwt dit verder niet. Voor zover uit die brief door [geïntimeerde] al iets kon worden afgeleid over de bedoelingen van [appellant] , heeft [appellant] zijn standpunt dat dit ‘iets' – meer in het bijzonder: het niet gelden van het verrekenbeding ingeval van andersoortige eigendomsovergang – voor [geïntimeerde] kenbaar was onvoldoende toegelicht. Die toelichting had er wel moeten zijn, te meer nu de beoogde aanpassing in de uiteindelijke akte ten aanzien van het betrokken perceel niet is doorgevoerd. In het midden kan dan nog blijven of de door [appellant] in de brief van Alfa van 10 augustus 2009 doorgehaalde passage wel betrekking had op het onderhavige perceel, hetgeen [geïntimeerde] betwist.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 september 2018;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.