Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van het geschil
“Geachte mevrouw, meneer, Ik wil u informeren dat ik geprobeerd om een lening te vragen. Ik heb dringend minimaal €30.000 nodig. Ik heb deze manier gekozen om een lening te krijgen bij de ABN Amro. Mijn vrouw en kinderen liggen op straat in Egypte ze kunnen de huur niet mee betalen. Op dit moment ben ik ziek ik kan niet werken. Ik heb hart en Lever klachten (Hepatitis C) Voor de opgenomen bedragen wil ik een regeling met jullie treffen. Ik stel voor om € 150 per maand terug te betalen Mvg [appellant] ”). De bank heeft derhalve € 24.930 ten onrechte uitgekeerd. Dit bedrag met de wettelijke rente en de kosten, maar beperkt tot € 25.000 vordert de bank nu terug bij [appellant] .
identiteitskaart, terwijl volgens de aangifte uitsluitend een
rijbewijsis vermist. Zelfs als de kantonrechter ten onrechte voornoemd verweer ongeloofwaardig heeft geacht, leidt dat niet tot een ander oordeel, omdat [appellant] niet heeft gespecificeerd wanneer welke papieren precies zijn zoekgeraakt, anders dan het rijbewijs in februari 2013. Voorts geeft het verlies van één tas met papieren waaronder een identiteitskaart geen verklaring voor het gebruik van twee verschillende identiteitskaarten met een tussenruimte van 6 jaar. Daarmee is het verweer onvoldoende geconcretiseerd en moet het om die reden worden gepasseerd. Aan het voorgaande voegt het hof ten overvloede nog het volgende toe. Als productie 16 heeft de bank in eerste aanleg een e-mail met bijlage overgelegd. Deze bijlage betreft een overzicht van inkomsten en uitgaven, waarin aan de bank wordt voorgesteld maandelijks €10,- af te betalen. Als productie 17 heeft de bank in eerste aanleg een e-mail overgelegd waarin aan, kort gezegd, de deurwaarder wordt meegedeeld dat [appellant] in een traject van schuldhulpverlening is, gevraagd wordt om een overzicht met de laatste openstaande schuld en het verzoek wordt gedaan om incassomaatregelen te stoppen. In reactie hierop heeft [appellant] bij akte in eerste aanleg aangevoerd dat hij betwist dat deze e-mails van hem afkomstig zijn en dat hij het e-mailadres van de afzender niet kent. In hoger beroep heeft de bank bij memorie van antwoord onder verwijzing naar deze producties gesteld dat [appellant] de vordering in feite al meerdere malen heeft erkend omdat het niet logisch is dat [appellant] een afbetalingsvoorstel doet voor een schuld indien hij daadwerkelijk meent geen enkele relatie met de bank te hebben. In reactie hierop heeft [appellant] bij akte aangevoerd dat hij in een schulphulpverleningstraject wilde en meerdere schulden had en dat hij regelingen heeft proberen te treffen zonder naar de schulden en grondslagen te kijken. Er wordt, aldus [appellant] , in schuldhulpverleningstrajecten niet naar gekeken of de vorderingen geheel of gedeeltelijk onjuist zijn. Deze reactie overtuigt niet en in elk geval niet als reactie op productie 16, waarin concreet een afbetalingsvoorstel aan de bank wordt gedaan. Bovendien leidt het hof uit deze reactie af dat [appellant] erkent dat de e-mails van hem afkomstig zijn. Het andersluidende standpunt in eerste aanleg (met de toevoeging dat het e-mailadres [appellant] onbekend is) doet in ernstige mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van het verweer van [appellant] in deze procedure.