3.2.In het vonnis van 17 april 2019 heeft de rechtbank de vordering tegen Aegon toegewezen, behalve de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Aegon heeft op 1 mei 2019 aan de veroordeling voldaan door betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 101.070,-.
4. In hoger beroep concludeert Aegon tot vernietiging van het vonnis in vrijwaring van 17 april 2019 en tot veroordeling van [geïntimeerde] om aan Aegon het bedrag van € 101.070,- terug te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
5. Aegon voert één grief aan, die inhoudt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen en beslist dat Aegon geen beroep op de opzetclausule toekomt en derhalve dekking moet verlenen voor de schadevergoeding waartoe [geïntimeerde] in de hoofdzaak is veroordeeld.
6. [geïntimeerde] bestrijdt de grief en concludeert tot bekrachtiging van het vonnis.
7. Bij de beoordeling neemt het hof tot uitgangspunt wat de Hoge Raad met het oog op de rechtseenheid heeft overwogen over de strekking van de opzetclausule in zijn arrest van 13 april 2018 (ECLI:NL:HR:2018:601). Onder meer heeft de Hoge Raad overwogen: “3.5.6 Ingevolge hetgeen hiervoor in 3.5.5 is overwogen, moet de vraag of een opzettelijke gedraging van een verzekerde gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, naar objectieve maatstaven worden beoordeeld aan de hand van de aard van de gedraging in het licht van de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Deze beoordeling naar objectieve maatstaven brengt mee dat ook letsel of zaakschade van een soort of ernst waarop het opzet van de verzekerde niet (subjectief) gericht was, onder de uitsluiting van de opzetclausule kan vallen. Dat is het geval indien, gelet op de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze werd verricht, het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt. In zodanig geval moet aangenomen worden dat de gedraging van de verzekerde gericht was op het doen ontstaan van het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade, ook al was deze soort of ernst van letsel of zaakschade niet door hem beoogd. Anderzijds kan van letsel of zaakschade van een soort of ernst die naar objectieve maatstaven niet als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt, niet worden gezegd dat de gedraging van de verzekerde objectief bezien gericht was op het doen ontstaan daarvan.
(…)
3.5.7Op grond van het voorgaande is voor toepassing van de opzetclausule bij een schadevoorval uitgangspunt dat sprake moet zijn van een opzettelijke en wederrechtelijke gedraging van de verzekerde die objectief bezien gericht is op het doen ontstaan van letsel of zaakschade, en waarbij het in feite toegebrachte letsel of de zaakschade naar objectieve maatstaven als een te verwachten of normaal gevolg van de desbetreffende gedraging kan worden aangemerkt.
3.5.9In het licht van de hiervoor in 3.5.8 vermelde betekenis die de AVP blijkens de Toelichting in het maatschappelijk verkeer heeft, bestaat ruimte om de opzetclausule zodanig toe te passen dat redelijke en maatschappelijk aanvaardbare resultaten worden bereikt. (…)
3.5.10Gelet op hetgeen zojuist in 3.5.9 is overwogen, is er soms aanleiding om bij een schadevoorval dat op zichzelf aan de hiervoor in 3.5.7 genoemde voorwaarden voor toepassing van de opzetclausule voldoet, te oordelen dat de clausule, vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval, naar haar strekking desondanks niet van toepassing is. De grond daarvoor kan in zodanig geval – naast de beoordelingsruimte die in de hiervoor in 3.5.7 genoemde voorwaarden ligt besloten – ook gevonden worden in het vereiste dat het moet gaan om schade “veroorzaakt door en/of voortvloeiende uit” de opzettelijke en onrechtmatige gedraging van de verzekerde. Bij de beoordeling of de schade voor de toepassing van de opzetclausule in redelijkheid aan die gedraging kan worden toegerekend, komt gewicht toe aan diverse factoren, waaronder de aard van de onrechtmatige gedraging van de verzekerde, de omstandigheden waaronder deze is verricht, de mate waarin de verzekerde een verwijt van zijn gedraging gemaakt kan worden of andere subjectieve omstandigheden aan diens zijde, en de aard en de ernst van de schadelijke gevolgen, een en ander bezien in het licht van de strekking en maatschappelijke betekenis van de AVP.”
8. Voor de beoordeling is allereerst van belang of de duw die [geïntimeerde] [slachtoffer] heeft gegeven, een
hardeduw is geweest, zodanig dat deze een
gewelddadigkarakter had, zoals Aegon betoogt. Aegon stelt dat [geïntimeerde] bewust de discussie aanging met zijn buurvrouw en haar aan het einde van die discussie “bewust hard van zich af duwde”. Eerder heeft de strafrechter mede op basis van het NFI-rapport van 16 maart 2016 (prod. 3 [geïntimeerde] ) uitdrukkelijk niet bewezen geacht dat [geïntimeerde] [slachtoffer]
krachtigheeft geduwd (prod. 4 [geïntimeerde] , p. 4). Ook de rechtbank heeft dit niet aangenomen en is ervan uitgegaan (r.o. 5.27) dat het ging om een “droge duw”, zonder risicoverhogende factoren, en dat niet kan worden uitgesloten dat de blauwe plekken op de schouders van [slachtoffer] het gevolg zijn geweest van de medische handelingen nadien. Het hof acht dit oordeel van de rechtbank juist en neemt het over. Aegon heeft haar stelling dat sprake is geweest van een duw met een gewelddadig karakter en gericht op het uit evenwicht brengen van [slachtoffer] , in het licht van het NFI-rapport en het oordeel van de strafrechter niet voldoende (nader) toegelicht en onderbouwd. Een duidelijke toelichting op dit punt had te meer op de weg van Aegon gelegen, nu zij in haar memorie van grieven verder ook spreekt over (bewust hard) “van zich af duwen”, respectievelijk (naar achteren) “wegduwen”, hetgeen op zich nog niet duidt op gewelddadig ten val brengen.
9. Het voorgaande brengt mee dat het optreden van [geïntimeerde] dan ook, anders dan Aegon doet (MvG 4.18), niet kan worden gekarakteriseerd als een criminele gedraging die erop gericht was om [slachtoffer] uit evenwicht te brengen en om te duwen.
10. Naar het oordeel van het hof kan het letsel van [slachtoffer] door zijn ernst naar objectieve maatstaven niet als een te verwachten of normaal gevolg van de duw door [geïntimeerde] worden aangemerkt. Bij het geven van een duw – zelfs een ferme duw – moet uiteraard rekening gehouden worden met letsel ingeval de geduwde persoon daardoor eventueel ten val komt, maar daaronder valt hier niet het zeer ernstige letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Ook de meervoudige strafkamer heeft overigens in het vonnis van 6 december 2016 overwogen dat [geïntimeerde] “op grond van de algemene ervaringsregels” niet hoefde te verwachten dat [slachtoffer] door het krijgen van een duw tegen haar bovenlichaam, (zelfs niet indien dit een krachtige duw was geweest) plat achterover op haar (achter)hoofd zou vallen en daardoor zodanig ernstig (hersen)letsel zou oplopen als in dit geval is gebeurd (prod. 4 [geïntimeerde] , p. 4). Nu het letsel van [slachtoffer] veel ernstiger was dan in de gegeven omstandigheden naar objectieve maatstaven viel te verwachten, zoals [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg (inl. dagv. 58) als in hoger beroep (MvA 39) heeft betoogd, dient het beroep door Aegon op de opzetclausule te worden verworpen. Het hof komt op dit punt dus tot een ander oordeel dan de rechtbank in r.o. 5.25 van het bestreden vonnis.
11. Aegon heeft een bewijsaanbod gedaan. Het hof passeert dat aanbod. Nu Aegon haar stellingen over het karakter van de duw (hard, gewelddadig) onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd, komt het hof reeds daarom niet toe aan bewijslevering. Dat de duw mogelijk ferm is geweest, maakt voor het oordeel van het hof geen verschil. Het bewijsaanbod is derhalve niet ter zake dienend. Verder schiet het aanbod tekort, nu (1) het aanbod verwijst naar een proces-verbaal van bevindingen waarvan de inhoud niet ter kennis van het hof is gebracht, en Aegon ook niet duidelijk maakt in hoeverre de inhoud van dit proces-verbaal haar stellingen ondersteunt en waarom een verklaring van […] (dus) kan bijdragen aan het bewijs van haar stellingen, en (2) Aegon niet duidelijk maakt wat de NFI-onderzoekers meer of anders zouden kunnen verklaren dan zij in het NFI-rapport reeds hebben vermeld. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de juistheid van de inhoud van het NFI-rapport door Aegon op zichzelf niet wordt betwist en de NFI-onderzoekers (uiteraard) geen getuigen zijn geweest van het ongeval. Ook om deze redenen komt het hof niet toe aan bewijslevering.
12. Aegon heeft met haar grief in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het beroep op de opzetclausule moet worden afgewezen op grond van haar beoordeling in r.o. 5.27 van de bijzondere omstandigheden van deze zaak. In het betoog van Aegon speelt een belangrijke rol dat de duw wel degelijk hard is geweest en dat het handelen van [geïntimeerde] als criminele gedraging kan worden aangemerkt. Hiervoor is al naar voren gekomen dat het hof deze stellingen niet onderschrijft. Een verdere bespreking van het betoog van Aegon kan achterwege blijven, nu het beroep op de opzetclausule reeds op de onder 10 vermelde gronden is verworpen.
13. De slotsom is dat de grief niet slaagt. Het bestreden vonnis zal daarom met wijziging van gronden worden bekrachtigd en de vordering tot terugbetaling zal worden afgewezen. Aegon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep als hierna vermeld.