ECLI:NL:GHDHA:2020:1552

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
200.254.963/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering en salarisovereenkomst in arbeidsgeschil tussen werkneemster en Infinitum Curae B.V.

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een arbeidsgeschil tussen een werkneemster en haar werkgever, Infinitum Curae B.V. De werkneemster, hierna te noemen [werkneemster], stelde dat zij met Infinitum was overeengekomen dat haar netto maandloon € 2.000,-- zou bedragen voor de werkzaamheden die zij van 4 september 2017 tot 4 april 2018 voor het bedrijf verrichtte. Het hof had eerder op 24 september 2019 een tussenarrest gewezen waarin [werkneemster] werd toegelaten tot het bewijs van haar stelling. Tijdens de bewijslevering zijn verschillende getuigen gehoord, maar het hof concludeerde dat [werkneemster] niet geslaagd was in het leveren van het bewijs van haar stelling.

De getuigenverklaringen, waaronder die van [getuige 1] en [getuige 2], wezen erop dat er geen afspraak was gemaakt over een netto maandloon van € 2.000,--. De getuigen gaven aan dat het gebruikelijk is om salarisafspraken in bruto te maken en dat er geen bewijs was dat Infinitum enige druk op de getuigen had uitgeoefend. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen onderling consistent waren en dat de verklaring van [werkneemster] niet voldoende onderbouwd was. Het hof concludeerde dat de vordering van [werkneemster] niet valide was en bevestigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [werkneemster] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Het arrest werd uitgesproken op 8 september 2020 door de rechters S.R. Mellema, M.C.M. van Dijk en B.J. Lenselink, en het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter van 30 oktober 2018. De kosten van het geding in hoger beroep werden begroot op € 741,-- aan griffierecht en € 1.518,-- aan salaris advocaat, en het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.254.963/01
Zaaknummer rechtbank : 6777309 RL EXPL 18-6386

arrest van 8 september 2020

inzake

[werkneemster],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [werkneemster],
advocaat: mr. N. Ugur te Den Haag,
tegen

Infinitum Curae B.V.,

gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Infinitum,
advocaat: mr. I.M. Veerkamp te Amsterdam.

Het geding

1. In deze zaak is op 24 september 2019 een tussenarrest gewezen waarbij [werkneemster] is toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat zij op enig moment met Infinitum is overeengekomen dat het haar toekomende salaris voor de door haar in de periode van 4 september 2017 tot 4 april 2018 voor Infinitum te verrichten werkzaamheden, € 2.000,-- netto per maand zou bedragen.
2. De raadsheer-commissaris heeft op 5 december 2019 aan de kant van [werkneemster] de getuigen [namen getuigen] gehoord. Infinitum heeft afgezien van contra-enquête.
3. [werkneemster] heeft een memorie na enquête genomen waarop Infinitum met een antwoordmemorie na enquête heeft gereageerd.
4. Ten aanzien van hetgeen te bewijzen is en de getuigen die daarop zijn gehoord overweegt het hof allereerst het volgende. Uit niets blijkt dat er vanuit Infinitum enige druk in welke vorm dan ook, op getuigen is uitgeoefend aangaande de (schriftelijke) verklaringen die zij in deze procedure hebben afgelegd. De stelling van [werkneemster] die neer komt op het spreekwoord “wiens brood men eet, diens woord men spreekt” is te gemakkelijk en wordt door [werkneemster] ook op geen enkele wijze onderbouwd.
5. Met betrekking tot de in deze procedure afgelegde schriftelijke en mondelinge (getuigen)verklaringen overweegt het hof het volgende. Allereerst is daar de schriftelijke verklaring van [getuige 1] van 30 augustus 2018. Zij verklaart daar:
“(…) dat ik op dinsdag
5 september 2017, de getekende arbeidsovereenkomst van [werkneemster], van [naam] heb ontvangen. Deze heb ik ingescand, digitaal gearchiveerd en aan [naam] overhandigd. In het arbeidsovereenkomst is duidelijk vermeld dat het bruto uurloon 13.89 euro is. Dat stond in het arbeidsovereenkomst duidelijk vermeld die ik op 5 september 2017 heb ingescand. Ik getuig dat er geen sprake is van een netto loon van 2000 euro. (…)”.
Als getuige gehoord heeft [getuige 1] aangegeven deze schriftelijke verklaring terug te willen trekken omdat zij neutraal wil blijven, maar [getuige 1] neemt van de inhoud van de verklaring geen afstand en – ofschoon zij verklaart dat zij denkt dat [naam] haar verklaring op papier heeft gezet – verklaart zij niet dat de inhoud van haar verklaring haar door Infinitum is opgedrongen. Het hof blijft aan de schriftelijke verklaring zoals hier boven geciteerd dan ook betekenis hechten.
6. Daarnaast is er de schriftelijke verklaring van [getuige 2] van 30 augustus 2018. Zij verklaart daar:
“(…) Het personeelsdossier heb ik op 5 september 2017 aangemaakt van [werkneemster]. Haar arbeidsovereenkomst en loonstroken heb ik mogen archiveren in het personeelsdossier. Ik getuig dat er een bruto uurloon van 13,89 euro is overeengekomen en dat er absoluut geen sprake is van een afspraak van 2000 netto per maand. Alle medewerkers van Infinitum Curiae worden ingeschaald volgens de CAO, en dat is altijd een bruto uurloon. Nooit volgens een netto maandbedrag (…).Als getuige gehoord, verklaart [getuige 2] over de hiervoor geciteerde verklaring: “
(…) Die verklaring is correct, daar blijf ik bij. [naam] heeft de verklaring op papier gezet nadat wij een en ander hadden besproken. [naam] heeft het op papier gezet en niet ik zelf omdat [naam] vaardiger is in het Nederlands dan ik. Maar, zoals gezegd, wat er staat is correct en daar blijf ik bij. (…)”.
7. [werkneemster] heeft erop gewezen dat beide getuigen hebben verklaard op 5 september 2017 de arbeidsovereenkomst van [werkneemster] met Infinitum van [naam] ontvangen te hebben en deze vervolgens te hebben gescand en/of gearchiveerd en dat dat hun verklaringen ongeloofwaardig maakt, maar het hof gaat daarin niet mee. Op zich bevreemdt dat wel, maar onmogelijk is het niet en de getuigen hebben onder ede verklaard dan wel zijn zij ([getuige 1]) op de eerdere schriftelijke verklaring niet teruggekomen. Het betoog van [werkneemster] dat [getuige 2] op
5 september 2017 100% arbeidsongeschikt zou zijn en dat zij eerst medio oktober 2017 weer begonnen is met opbouwen en dat het om die reden niet mogelijk is dat zij op 5 september 2017 het personeelsdossier van [werkneemster] heeft aangemaakt, faalt, nu [getuige 2], naar zij heeft verklaard, al vanaf augustus 2017 bezig was haar werkzaamheden geleidelijk op te bouwen. Op 5 september 2017 was [getuige 2], aldus haar verklaring, slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt en kon dus de werkzaamheden verrichten waarover zij verklaard heeft.
8. De getuige [getuige 3] kan ter zake van de bewijsopdracht niets verklaren. Zij verklaart slechts:
(…) U zegt mij dat er een geschil is tussen [werkneemster] en Infinitum over het salaris van [werkneemster] dat zij met elkaar zouden zijn overeengekomen. Zoals gezegd weet ik daar niets van. (…)”.
9. De getuige [getuige 4] verklaart over een gesprek met een hapje en een drankje bij gelegenheid van de verjaardag van [naam]. In dat gesprek kwam ter sprake dat [werkneemster] op zoek was naar werk, waarop [naam] liet weten dat ze wel bij haar, bij Infinitum, kon komen werken. In haar schriftelijke verklaring van 1 augustus 2018 vervolgt [getuige 4] als volgt:
“(…) [werkneemster] gaf aan dat zij nog een sollicitatie had lopen voor een nieuwe baan maar dat ze dit nog kon afzeggen als ze de zelfde salaris zou krijgen van wat ze toen kreeg. Dat was nm. zo rond 2000,- euro. (…)”.
Ter zitting heeft [getuige 4] als getuige op dit punt het volgende verklaard:
“[werkneemster] zei (…) dat zij boven de 2000,- verdiende en [naam] zei daarop dat is goed, dat krijg je dan van mij ook. U vraagt mij of het bedrag dat genoemd is, is aangeduid als een netto of bruto bedrag. Dat was netto, we praten nooit over bruto. (…)”.
10. Op die verklaring van [getuige 4] valt naar het oordeel van het hof het nodige af te dingen. Ook indien in het door [getuige 4] gememoreerde gesprek een bedrag van € 2000,-- is genoemd, was de setting waarin dit gesprek plaatsvond niet speciaal een setting waarin arbeidsvoorwaarden tot in details worden besproken, [getuige 4] was ook geen actieve deelnemer aan het gesprek. Uit niets blijkt dat partijen tijdens die verjaardagsborrel (of daarna) concreet en bindend een maandsalaris van € 2.000,-- netto hebben afgesproken. [getuige 4] zal voor zichzelf aan het genoemde bedrag een netto duiding hebben gegeven omdat zij (en haar groep van vriendinnen) nooit over bruto bedragen spraken. Een te verdienen salaris wordt echter bijna nooit in netto bedragen afgesproken. In dat verband verwijst het hof ook naar de schriftelijke verklaring van [getuige 2]:
“Alle medewerkers van Infinitum Curiae worden ingeschaald volgens de CAO, en dat is altijd een bruto uurloon. Nooit volgens een netto maandbedrag.”Als getuige heeft [getuige 2] verklaard:
“er wordt altijd een bruto bedrag afgesproken in een sollicitatiegesprek”.
11. [getuige 4] heeft als getuige ook nog het volgende verklaard: “
(…) U vraagt mij nog eens concreet: nee er is echt gezegd dat het[de € 2.000,--]
om een netto bedrag ging (…)”
Deze verklaring is niet in lijn met hetgeen [getuige 4] eerder verklaard heeft, namelijk dat [getuige 4] en haar vriendinnen, zo begrijpt het hof, enkel over salarisbedragen spraken, zonder aanduiding van bruto dan wel netto. Dat [naam] in dit geval met zoveel woorden € 2.000,--
nettoper maand zou hebben gezegd, komt het hof dan ook onwaarschijnlijk voor.
12. De verklaringen zoals hiervoor geciteerd en besproken, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot de slotsom dat [werkneemster] niet geslaagd is in het leveren van het op haar gelegde bewijs. De verklaring van [getuige 4] doet niet af aan de duidelijke verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Daarbij merkt het hof nog op dat een bruto uurloon van
€ 13,89 bij een werkweek van 36 uur, min of meer correspondeert met een maandsalaris van € 2.000,-- bruto.
Vorenstaande betekent dat de vordering van [werkneemster] een valide grond ontbeert en zal worden afgewezen. Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [werkneemster] zal als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld worden in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter te Den Haag van 30 oktober 2018;
  • veroordeelt [werkneemster] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Infinitum tot op heden begroot op € 741,-- aan griffierecht en € 1.518,-- aan salaris advocaat;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.R. Mellema, M.C.M. van Dijk en B.J. Lenselink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2020 in aanwezigheid van de griffier.