ECLI:NL:HR:2017:2414

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
19 september 2017
Zaaknummer
16/01138
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloosheid bij verkeersruzie op de snelweg met letsel als gevolg

In deze zaak oordeelt de Hoge Raad over een verkeersongeval dat plaatsvond op 30 april 2012 op de A2, waarbij de verdachte, bestuurder van een Toyota Aygo, zijn auto abrupt tot stilstand bracht na een verkeersruzie. Dit leidde tot een kettingbotsing waarbij drie personen gewond raakten. De rechtbank en het Hof hebben vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld door zijn auto zonder noodzaak stil te zetten op een onverlichte snelweg, wat een ernstig gevaar voor andere weggebruikers heeft opgeleverd. De verdachte had zich bewust moeten zijn van de risico's van zijn handelen. De Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraken en oordeelt dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling wordt bekrachtigd.

Uitspraak

19 september 2017
Strafkamer
nr. S 16/01138
SG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 februari 2016, nummer 20/001470-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk en met aanvulling van de bewijsmiddelen en gronden bevestigd. In dat vonnis is overeenkomstig de tenlastelegging ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij:
"op 30 april 2012 te Ittervoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Toyota Aygo), daarmede rijdende over de autosnelweg, A2, komend uit de richting Amsterdam en gaande in de richting Maastricht zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, - bij nacht - zijn, verdachtes, personenauto - zonder noodzaak - op de rijbaan van de A2, zijnde een autosnelweg, alwaar een maximumsnelheid van 120 km/u geldt, abrupt tot stilstand te brengen, ten gevolge waarvan genoemd voertuig op die rijbaan stil stond, waardoor een, achter hem, verdachte, rijdende bestuurster van een personenauto (Toyota Starlet) het door haar bestuurde voertuig eveneens abrupt tot stilstand moest brengen, terwijl op dat moment een bestuurster van een personenauto (Nissan Micra), rijdende op dezelfde weg (de auto van) hem, verdachte en de bestuurster van die Toyota Starlet aan de achterzijde aan het naderen was en de snelheid van het door haar, bestuurde motorrijtuig niet tijdig en niet voldoende kon verminderen en niet behoorlijk uit kon wijken om een aanrijding en/of botsing met die zich vóór haar bevindende auto's te voorkomen, waardoor de bestuurster van laatstgenoemd voertuig (Nissan Micra), met haar voertuig in botsing of aanrijding is gekomen met de Toyota Starlet en de Toyota Aygo, waardoor anderen, te weten:
- [betrokkene 1] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken onderarm (links) en gebroken ribben werd toegebracht,
- [betrokkene 2] (inzittende Nissan Micra), zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben werd toegebracht,
- [betrokkene 3] (inzittende Toyota Starlet), zwaar lichamelijk letsel, te weten een nekfractuur werd toegebracht,
en
- [betrokkene 4] (inzittende Toyota Starlet) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan."
2.2.
Het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt onder meer het volgende in:
"In de nacht van 30 april 2012 heeft er een verkeersongeval plaatsgevonden op de autosnelweg A2, gelegen buiten de bebouwde kom van Ittervoort. De A2 heeft zijn verloop van Amsterdam naar Maastricht. Ter plaatse geldt een maximale snelheid van 120 kilometer per uur.
Bij het ongeval waren drie personenauto's betrokken, te weten een grijze Toyota Aygo, een zwarte Toyota Starlet en een rode Nissan Micra. De Toyota Aygo en de Toyota Starlet stonden, achter elkaar, stil op de autosnelweg. De achteropkomende Nissan Micra is vervolgens tegen de stilstaande auto's gereden.
In de Toyota Aygo zaten verdachte, als bestuurder, en de passagiers [betrokkene 5] en [betrokkene 6] . In de Toyota Starlet zaten [betrokkene 4] , als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 3] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] . In de Nissan Micra zaten [betrokkene 9] , als bestuurster, en de passagiers [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Letsel
Enkele inzittenden van de bij het verkeersongeval betrokken auto's, hebben als gevolg van het ongeval letsel opgelopen. Zo had [betrokkene 1] haar linker onderarm en ribben gebroken. Op 8 januari 2013 bleek zij nog steeds last te hebben van dit letsel. De metalen pinnen in haar elleboog en linkerarm moesten nog verwijderd worden. Het ellebooggewricht was geheel verbrijzeld. De linkerarm zal nooit meer geheel genezen. Ook [betrokkene 2] liep als gevolg van het ongeval gebroken ribben op. Hij lag 8 dagen in het ziekenhuis.
[betrokkene 3] had een gebroken nekwervel. Als gevolg van het opgelopen letsel heeft hij tot medio december 2012 thuis gezeten en niet kunnen werken. De komende drie tot vier jaar mag hij geen zwaar fysiek werk doen.
[betrokkene 4] had naar aanleiding van het ongeval last van haar knieën, waardoor zij niet langer dan een uur kon staan en haar werkzaamheden in de horeca niet meer kon verrichten. Na het ongeval werd ze drie maanden behandeld door een fysiotherapeut.
De rechtbank stelt vast dat voornoemde personen letsel hebben opgelopen bij het verkeersongeval op 30 april 2012. Gelet op de ernst van het letsel en de duur van het genezingsproces, stelt de rechtbank vast dat het letsel van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel. [betrokkene 4] heeft lichamelijk letsel opgelopen, waardoor tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Toedracht verkeersongeval
Over de toedracht van het verkeersongeval overweegt de rechtbank als volgt.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij op 30 april 2012 's avonds als bestuurder van de Toyota Aygo reed over de A2 richting Maastricht. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het op dat moment erg donker was. Er was geen straatverlichting.
Over wat er vervolgens gebeurd is, lopen de lezingen uiteen.
Zo heeft verdachte verklaard dat hij op de linker rijbaan reed toen hij voor zich een zwarte auto zag rijden. Deze auto reed zo'n 100 kilometer per uur. Verdachte wilde de auto passeren. De auto ging echter niet naar de rechterrijstrook. Verdachte seinde hierop met groot licht. Aangezien de auto nog steeds niet aan de kant ging, haalde verdachte de auto via de rechterrij strook in. Tijdens het voorbijrijden gooide de bijrijder van de Toyota Starlet een blikje tegen de auto van verdachte. Door de schrik drukte verdachte op de rem. Hij remde af tot 20 à 30 kilometer per uur, om vervolgens met zijn voertuig geheel tot stilstand te komen. Deze verklaring van verdachte wordt bevestigd door de medepassagiers van verdachte, te weten [betrokkene 5] en [betrokkene 6] .
Verdachte heeft ten overstaan van de politie nog verklaard dat de zwarte auto, voordat hij zijn auto tot stilstand bracht, achter hem reed en dat de zwarte auto tegen de achterkant van zijn auto is gereden. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij pas uit de auto is gestapt nadat de Nissan Micra ook bij het verkeersongeval betrokken is geraakt.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat zij op de rechterrij strook reed, toen er achter haar een grijze auto reed. De auto seinde met zijn lichten en reed dicht op haar bumper (bumperkleven). Uiteindelijk haalde de auto haar in. Bij het passeren, stak [betrokkene 4] haar middelvinger op. Toen de grijze auto voor haar reed, remde deze ineens af. [betrokkene 4] kon haar voertuig nog net op tijd tot stilstand brengen, zodat zij de grijze auto niet raakte. Beide auto's stonden stil op de rechterrij strook. De inzittenden van de grijze auto stapten uit en renden naar de auto van [betrokkene 4] . Zij sloegen op de ramen. Vervolgens vond er een botsing plaats met een auto, die hen van achteren genaderd was. Deze verklaring wordt bevestigd door de medepassagiers van [betrokkene 4] , te weten [betrokkene 3] , [betrokkene 8] en [betrokkene 7] .
[betrokkene 9] heeft verklaard dat zij op 30 april 2012 op de A2 reed, toen zij een aantal rode lichten voor haar op de rechterrij strook zag. Terwijl zij daar naar toe reed, zag zij dat er voertuigen stilstonden. Zij remde hard en stuurde naar de linkerrijstrook. Daar is zij uiteindelijk met de rechterzijde van de auto tegen de vangrail gereden.
De zus van [betrokkene 9] , genaamd [betrokkene 1] , zat op de bijrijdersstoel. Zij zag een donkerkleurige auto stilstaan op de rechterrij strook. Ook zag zij een groep jongeren in de berm staan. Haar zus stuurde naar links, langs de donkerkleurige auto. [betrokkene 1] voelde desondanks een klap. De auto draaide daarna rond en kwam tot stilstand.
Op grond van deze verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval als vaststaand worden vastgesteld dat de Toyota Aygo en de Toyota Starlet op enig moment stil stonden op de rechterrij strook van de autosnelweg en dat de van achter genaderde Nissan Micra vervolgens tegen één dan wel beide auto's is gereden.
Over de reden van het stilstaan op de autosnelweg en de wijze waarop het verkeersongeval zich vervolgens heeft voltrokken zijn echter uiteenlopende verklaringen afgelegd. Zo verklaren de inzittenden van de Toyota Aygo dat er vanuit de Toyota Starlet een blikje tegen hun auto werd gegooid. Vervolgens zou verdachte uit een schrikreactie zijn auto tot stilstand hebben gebracht waarna ook de Starlet op de Aygo is gebotst.
Volgens de inzittenden van de Toyota Starlet heeft [betrokkene 4] haar middelvinger opgestoken naar de inzittenden van de Toyota Aygo en heeft de bestuurder van de Toyota Aygo, zo begrijpt de rechtbank, hen vervolgens door hard te remmen tot stoppen gedwongen, waarna zij uitstapten en 'verhaal kwamen halen' bij de inzittenden van de Toyota Starlet. In deze lezing van het gebeurde is de Starlet niet op de Aygo gebotst, maar is alleen een derde auto tegen de stilstaande auto('s) gebotst.
De vraag is nu welk verhaal het juiste is. Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij het sporenonderzoek van de afdeling Verkeersongevallenanalyse, nu dat van alle stukken in het dossier het meest objectieve verslag is van hetgeen zich die avond op de A2 heeft afgespeeld.
Sporenbeeld
Door de politie van de afdeling Verkeersongevallenanalyse werd een onderzoek ingesteld. Op grond van technisch onderzoek, de aangetroffen sporen op het wegdek en de eindpositie van de betrokken voertuigen, kwam de politie tot de volgende conclusie.
De Nissan Micra is met de rechtervoorzijde tegen de linkerachterzijde van de Toyota Starlet gebotst. Door deze botsing schoot de Toyota Starlet voorwaarts naar rechts en kwam op de vluchtstrook tot stilstand.
De Nissan Micra kreeg door de botsing met de Toyota Starlet een impuls naar links en liep hierdoor in zijn voorwaartse snelheid naar links uit. Bij deze uitloop botste de Nissan Micra met de rechtervoorzijde tegen de rechterachterzijde van de stilstaande Toyota Aygo. Beide auto's haken in elkaar, waardoor de Nissan Micra om zijn middelpunt draaide en achterstevoren met zijn rechterachterzijde tegen de midden vangrail tot stilstand kwam. De Toyota Aygo werd weggedrukt en kwam op de rechts gelegen vluchtstrook tot stilstand.
De bij het ongeval betrokken auto's werden nader onderzocht op schade. De Toyota Aygo had schade aan de rechterachterzijde en aan de achterruit. Van de Toyota Starlet was de gehele linker achterzijde beschadigd. De Nissan Micra had een beschadigde rechtervoorzijde en rechterachterzijde.
De rechtbank stelt aan de hand van het voorgaande vast dat er op twee momenten botsingen hebben plaatsgevonden. Allereerst kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Starlet en vervolgens kwam de Nissan Micra in botsing met de Toyota Aygo.
Conclusie over de toedracht van het ongeval
Verdachte heeft verklaard dat de Toyota Starlet van achteren tegen zijn auto is aangereden. Deze verklaring is, gelet op het ontbreken van schade aan de voorzijde van de Toyota Starlet, niet aannemelijk. Bovendien was in dat geval te verwachten dat op de plaats van het ongeval glasscherven van de Aygo en Starlet bij elkaar zouden zijn aangetroffen. Daarvan is geen sprake.
De verklaring van verdachte dat hij, nadat er een blikje tegen zijn auto werd gegooid, uit een schrikreactie heeft geremd, past evenmin in het sporenbeeld.
Ook op andere gronden acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat sprake is geweest van een schrikreactie, ongeloofwaardig. Uitgaande van de eigen verklaring van verdachte moet er namelijk behoorlijk wat tijd zijn verstreken tussen het gooien van het blikje en het remmen, nu verdachte op het moment dat het blikje werd gegooid rechts naast de Toyota Starlet reed. Om vervolgens vóór de Toyota Starlet te kunnen komen, heeft verdachte dus eerst nog gas moeten geven, is de Toyota Starlet daarna achter verdachte gaan rijden en vervolgens moet hij nog hebben geremd. Gelet op de tijd die uitgaande van de verklaring van verdachte, moet hebben gezeten tussen het blikje dat gegooid werd en het remmen, is het niet aannemelijk dat het remmen in een schrikreactie is gebeurd.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte, dat hij pas nadat de Nissan Micra was gebotst, is uitgestapt, niet strookt met de verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet noch met de verklaring van [betrokkene 1] , die nog vóórdat de Nissan Micra botste jongeren in de berm zag staan.
De rechtbank acht de lezing zoals die volgt uit de verklaring van verdachte en zijn medepassagiers om de hiervoor genoemde redenen dan ook niet aannemelijk. De verklaringen van de inzittenden van de Toyota Starlet worden daarentegen wel ondersteund door het sporenonderzoek en door de verklaringen van de inzittenden van de Nissan Micra. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook als uitgangspunt nemen. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte naar aanleiding van een verkeersruzie zijn auto tot stilstand heeft gebracht, waarna de achter hem rijdende auto eveneens tot stoppen werd gedwongen. Verdachte is uit zijn auto uitgestapt om verhaal te halen bij de auto die achter hem reed en kort daarna is een derde auto op de beide stilstaande auto's gebotst.
Mate van schuld
De rechtbank acht verdachte op grond van het vorenstaande schuldig aan het veroorzaken van het verkeersongeval en dient vervolgens de vraag te beantwoorden in welke mate hij schuld heeft gehad. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van "roekeloosheid".
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Van "roekeloosheid" is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. "Roekeloosheid" in de zin van de wet heeft een specifieke betekenis die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van "roekeloosheid" moet sprake zijn van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen. De verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest (zie Hoge Raad 18 februari 2014, ECLI: HR:2014:351).
Verdachte heeft zijn auto doelbewust tot stilstand gebracht op de autosnelweg, om verhaal te halen naar aanleiding van een verkeersruzie. Doordat verdachte abrupt remde, was de bestuurster van de achterop komende auto genoodzaakt haar auto eveneens tot stilstand te brengen. Op die manier heeft zij kunnen voorkomen dat zij achterop de auto van verdachte is gebotst. Verdachte is vervolgens uit zijn auto gestapt om verhaal te halen bij de auto achter hem en heeft zijn auto onbemand achtergelaten.
Door het handelen van verdachte stonden twee auto's stil op de rechterrijstrook. Bij nacht, zonder noodzaak, stilstaan op de rijbaan van een onverlichte autosnelweg, merkt de rechtbank aan als buitengewoon onvoorzichtig gedrag waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven wordt geroepen, doordat het achteropkomende verkeer volstrekt niet bedacht is op een dergelijke situatie op die plaats op de weg. Daar komt nog bij dat op de autosnelweg met hoge snelheden, zo'n 120 kilometer per uur, wordt gereden. Die snelheden zullen 's avonds, wanneer het relatief rustig op de weg is, wellicht nog hoger liggen. In ieder geval maken deze snelheden het voor andere verkeersdeelnemers lastiger adequaat te reageren en verhogen deze de risico's. Dat verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen, blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting. Hij verklaarde namelijk dat hij niet zomaar langzaam gaat rijden op de autosnelweg. "Dat doet geen normaal mens." Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich degelijk bewust was van de gevaren van zijn handelen. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om toch midden op de autosnelweg zijn auto tot stilstand te brengen, een andere auto daarmee te dwingen te stoppen en vervolgens zijn eigen auto onbemand achter te laten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van roekeloosheid in de zin van de wet."
2.3.
In aanvulling hierop heeft het Hof het volgende overwogen:
"Feitenvaststelling hof
Het hof overweegt naar aanleiding van vorenstaande verweren het navolgende.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis aan de hand van de verklaringen van de slachtoffers en het sporenbeeld de feitelijke toedracht van het verkeersongeval vastgesteld.
Verdachte heeft midden in de nacht na een verkeersruzie zijn auto (Toyota Aygo) plotseling tot stilstand gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte snelweg. Door de abrupte wijze van remmen werd de achter verdachte rijdende auto (Toyota Starlet) eveneens gedwongen te stoppen. Verdachte is vervolgens verhaal gaan halen bij de inzittenden van die andere auto. Een derde achteropkomende auto (Nissan Micra) kon de stilstaande auto's niet meer ontwijken en is met beide auto's in botsing gekomen. Een drietal personen raakte daarbij gewond.
Het hof verenigt zich met deze feitenvaststelling door de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Aanvullend bewijsmiddel
In eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij ten prooi aan een soort "black out" is gestopt. Ter terechtzitting in hoger beroep op 5 oktober 2015 heeft verdachte die verklaring gewijzigd. Het hof zal de navolgende passages uit die gewijzigde verklaring in aanvulling op de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen hanteren. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor zover van belang en zakelijk weergegeven verklaard:
"ik ben voor die Toyota Starlet gaan rijden. Omdat ik wilde kijken wat er met mijn auto aan de hand was en ik verhaal wilde halen, trapte ik op de rem."
en
"Ik stapte uit en liep om mijn auto heen om te kijken of er iets te zien was aan mijn auto. Daarna ben ik verhaal gaan halen bij de andere auto die inmiddels ook achter mij was gestopt."
en
"Het is juist dat het op de Rijksweg A2 was en dat het donker was."
en
"Als ik had geweten wat er zou gebeuren, was ik nooit gestopt.".
Bespreking standpunten verdediging
Primair standpunt
Ter onderbouwing van het standpunt dat verdachte geen schuld in de zin van artikel 6 WVW'94 aan het ongeval heeft, is door de verdediging aangevoerd dat de achteropkomende Nissan Micra - kort gezegd - onjuist heeft geanticipeerd op de op de rechterrijstrook stilstaande personenauto's. Volgens de verdediging was de verkeerssituatie van verre te zien omdat de Rijksweg op dat punt kaarsrecht is en de lampen van de stilstaande Toyota Aygo en Toyota Starlet licht uitstraalden.
In de kern stelt de verdediging met voormeld verweer dat de schuld van verdachte aan het ongeval wordt weggenomen, althans verminderd, door het gestelde - onvoorzichtige - rijgedrag van de achteropkomende Nissan Micra.
Het hof verwerpt dit verweer nu uit de hiervoor weergegeven feitenvaststelling de schuld van verdachte aan het verkeersongeval onmiskenbaar volgt. Het is verdachte geweest die zijn auto op de rechterrijstrook van een onverlichte autosnelweg abrupt tot stilstand heeft gebracht en is uitgestapt om verhaal te halen. Deze evidente schuld wordt niet weggenomen of verminderd door een eventuele onoplettendheid van de vervolgens op de stilstaande auto's inrijdende bestuurster van de Nissan Micra. In dat licht zijn de door de verdediging gestelde omstandigheden dat de weg waarop het incident heeft plaatsgevonden kaarsrecht was en dat de lichten van beide stilstaande auto's brandden niet relevant.
Verdachte heeft schuld in de zin van artikel 6 WVW'94 aan het verkeersongeval.
Subsidiair standpunt
Op dezelfde gronden als de rechtbank verwerpt het hof het subsidiaire standpunt van de verdediging dat het rijgedrag van verdachte niet als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW'94 valt aan te merken.
De rechtbank heeft op juiste wijze overwogen dat er sprake is van een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en waarvan de verdachte zich bewust is geweest."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van schuld in de zin van roekeloosheid.
3.2.
Het tenlastegelegde is toegesneden op art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "roekeloos" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 175, tweede lid aanhef en onder a, WVW 1994.
3.3.
Ingevolge bestendige rechtspraak kan in cassatie slechts worden onderzocht of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Voor de schuldvorm "roekeloosheid" geldt op zichzelf hetzelfde, zij het dat daarbij moet worden betrokken dat deze roekeloosheid in de wetsgeschiedenis als "de zwaarste vorm van het culpose delict" wordt aangemerkt die tot onder meer een verdubbeling van het maximum van de op te leggen vrijheidsstraf heeft geleid. Mede met het oog op het strafverhogende effect van dit bestanddeel moeten daarom aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid, dus de zwaarste vorm van schuld, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter in voorkomende gevallen daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. Dat geldt ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in art. 175, derde lid, WVW 1994 omschreven gedragingen, nu die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het ingevolge het tweede lid van dat artikel voor roekeloosheid geldende strafmaximum.
Het voorgaande brengt mee dat de vraag of in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994 een beoordeling vergt van de specifieke omstandigheden van dat geval. Bij de toetsing in cassatie van beslissingen in concrete gevallen kan een rol spelen of de rechter zijn oordeel dat sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, heeft voorzien van een nadere motivering die recht doet aan het bijzondere karakter van roekeloosheid. Van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm zal immers slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, WVW 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in art. 175, derde lid, WVW 1994 genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen. (Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014/25.)
3.4.
Het Hof heeft zijn oordeel dat te dezen sprake is van roekeloosheid voorzien van een motivering als hiervoor bedoeld.
3.5.
Voor zover het middel klaagt dat die motivering tekortschiet nu de door het Hof vastgestelde omstandigheden niet zonder meer toereikend zijn voor het oordeel dat de verdachte "roekeloos" in de zin van art. 6 in verbinding met art. 175 WVW 1994 heeft gereden, faalt het. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid dat het Hof in het bijzonder acht heeft geslagen op het samenstel van gedragingen van de verdachte, welk samenstel eruit bestaat dat de verdachte, kort gezegd, 's nachts in het kader van een verkeersruzie – waarbij de verdachte een voor hem rijdende auto dicht heeft genaderd, met de lichten van zijn auto heeft geseind en vervolgens rechts heeft ingehaald - zijn auto plotseling tot stilstand heeft gebracht op de rechterrijstrook van een onverlichte autosnelweg omdat hij 'verhaal wilde halen' en hij daarbij zo abrupt heeft geremd dat de achter de verdachte rijdende auto werd gedwongen te stoppen. Als gevolg daarvan kon een derde achteropkomende auto de stilstaande auto's niet meer ontwijken en is deze auto met beide stilstaande auto's in botsing gekomen, waarbij een drietal personen gewond is geraakt. Aldus heeft het Hof in zijn bewijsvoering tot uitdrukking gebracht dat zich hier een uitzonderlijk geval in de hiervoor bedoelde zin voordoet.

4.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, de vice-president J. de Hullu, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2017.