Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.AMSPEC B.V.,
[werknemer 1],
1.AMSPEC B.V.,
[werknemer 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Vorderingen
4.Beoordeling
met een concurrentiebedingte laten vallen. Ook zal het hof het verbod in die zin uitbreiden dat het zich uitstrekt tot het
direct of indirectbenaderen van werknemers van Saybolt. Het hof is echter van oordeel dat een verbod op, kort gezegd, het aangaan van een arbeidsovereenkomst met werknemers van Saybolt te ver voert. Zodanig verbod zou ten onrechte ook beperkingen meebrengen voor werknemers van Saybolt die uit eigen initiatief bij Amspec in dienst zouden willen treden. Het bewijsprobleem bij handhaving van een op dit punt minder ruim geformuleerd verbod waarvoor Saybolt zich mogelijk gesteld ziet, vormt onvoldoende rechtvaardiging voor een ander oordeel. Het verweer van Amspec dat een door de rechter gegeven verbod als hier aan de orde in strijd is met de Mededingingswet wordt verworpen, omdat het onjuist is. Verder wijst het hof erop dat, zoals hiervoor al is overwogen, zijn oordeel omtrent de onrechtmatigheid van het handelen van Amspec moet worden bezien tegen de achtergrond van het samenstel van de eerder besproken omstandigheden. Deze omstandigheden rechtvaardigen een verbod tot, kort gezegd, het benaderen van werknemers van Saybolt. Amspec wijst er terecht op dat een dergelijk verbod niet voor onbeperkte tijd kan worden gegeven. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, zal het hof het verbod alsnog in tijd beperken en wel tot een periode van achttien maanden na de dag van betekening van dit arrest. Voor zover nodig wijst het hof er met het oog op de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen op dat het verbod in het bestreden vonnis onder 7.9 door het hof niet wordt vernietigd. Het wordt enerzijds in de hiervoor besproken zin verruimd en anderzijds in tijd begrensd.