ECLI:NL:GHDHA:2020:1268
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bekrachtiging van een faillietverklaring en vorderingsrecht in het civiel recht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij de appellant in staat van faillissement was verklaard. De appellant, zonder bekende woon- of verblijfplaats, had verzet aangetekend tegen het faillissementsvonnis van 28 april 2020, maar dit verzet werd ongegrond verklaard door de rechtbank op 22 mei 2020. De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij het hof verzocht het vonnis van de rechtbank te vernietigen.
De appellant voerde aan dat het faillissement niet kon worden gehandhaafd omdat het vonnis van de kantonrechter, waarop de faillissementsaanvraag was gebaseerd, ten onrechte tegen hem in privé was gewezen. De appellant stelde dat het vonnis had moeten worden gewezen tegen de commanditaire vennootschap waarvan hij gevolmachtigde was. De geïntimeerde, handelend onder de naam Hart voor Multiculturele Zorg, voerde echter aan dat het vonnis van de kantonrechter in kracht van gewijsde was gegaan en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag.
Het hof oordeelde dat er summierlijk was gebleken van het vorderingsrecht van de geïntimeerde en dat de appellant in de toestand verkeerde dat hij had opgehouden te betalen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had betwist dat hij andere vorderingen onbetaald had gelaten en dat het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd diende te worden. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en onderstreepte het gezag van gewijsde van het vonnis van de kantonrechter.