ECLI:NL:GHDHA:2020:1256
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing faillissementsaanvraag Jodaav Horeca B.V.
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2020, waarin het verzoek van [appellant] om Jodaav Horeca B.V. in staat van faillissement te verklaren, werd afgewezen. [Appellant], wonende in België, heeft het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog het faillissement van Jodaav uit te spreken. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 juni 2020, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende producties, waaronder e-mails en een verweerschrift van Jodaav, dat kort voor de zitting was ingediend.
Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar het incidentele verzoek van Jodaav tot zekerheidstelling voor de proceskosten, omdat [appellant] geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft. Het hof overweegt dat artikel 224 Rv van toepassing is en dat er geen verplichting tot zekerheidstelling bestaat op basis van internationale verdragen, aangezien [appellant] de Israëlische nationaliteit heeft en in België woont. Dit leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering tot zekerheidstelling moet worden afgewezen.
Bij de beoordeling van het hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [appellant]. De rechtbank heeft overwogen dat het faillissement van een ontbonden vennootschap slechts kan worden uitgesproken indien er voldoende aannemelijk is dat er nog baten zijn. Het hof concludeert dat [appellant] geen redelijk belang heeft bij de faillietverklaring van Jodaav, aangezien de enige bate een vordering op hemzelf betreft. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank.