ECLI:NL:GHDHA:2020:1253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.278.265
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbendheid van de niet met gezag belaste vader in ondertoezichtstelling van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de niet met gezag belaste vader als belanghebbende kan worden aangemerkt in een verzoek tot ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kind. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van een gecertificeerde instelling. De vader, die de minderjarige heeft erkend, had geen contact met het kind, wat volgens de Raad voor de Kinderbescherming schadelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof overweegt dat de vader, ondanks het ontbreken van gezag, als belanghebbende moet worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat de rechten van de niet met gezag belaste ouder niet rechtstreeks worden geraakt door de ondertoezichtstelling, maar dat deze ouder wel recht heeft op betrokkenheid in het besluitvormingsproces. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de moeder niet in staat is om het contact tussen de vader en de minderjarige te herstellen. De moeder heeft psychische problemen en er zijn zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die geen contact met zijn vader heeft.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en verzoekt de griffier om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Den Haag. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.278.265/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 19-3041
zaaknummer rechtbank : C/09/584908
beschikking van de meervoudige kamer van 8 juli 2020
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A. Hoste te Den Haag,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. Jeugdbescherming West regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
2. [naam 1] ,
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: de vader.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 12 mei 2020 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- via een telefoonverbinding, de raad, vertegenwoordigd door [naam 2] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [naam 3] ;
- de vader.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover in hoger beroep van belang - geboren: [naam 4] , op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De moeder oefent het gezag uit over de minderjarige. De vader heeft de minderjarige erkend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de minderjarige van 14 februari 2020 tot 14 november 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling gesteld.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige alsnog af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Vader belanghebbende?
5.1
Tussen partijen is in geschil of de vader, die geen gezag heeft over de minderjarige, als belanghebbende moet worden aangemerkt in deze procedure. Het hof overweegt daarover als volgt.
5.2
Krachtens artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Gelijk ook de moeder heeft aangevoerd, heeft de Hoge Raad in dat kader in een beslissing van 12 september 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2665) geoordeeld dat de niet met het gezag belaste ouder in het kader van een ondertoezichtstelling niet kan worden beschouwd als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. In de recentere beslissing van de Hoge Raad van 30 maart 2018 (ECLI:NL:HR:2018:463), overweegt de Hoge Raad wederom in gelijke zin, namelijk in rechtsoverweging 3.4.4:
“(…) dat door de rechterlijke beslissing houdende ondertoezichtstelling de rechten en verplichtingen van die ouder niet rechtstreeks worden geraakt, nu die ouder vóór de ondertoezichtstelling niet het ouderlijk gezag uitoefende, en de ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan effectuering van diens recht op gezinsleven met het kind, zoals door omgang van die ouder met het kind.”
In rechtsoverweging 3.6.3 van laatstgenoemde beslissing van 30 maart 2018 overweegt de Hoge Raad verder als volgt:
“Uit de rechtspraak van het EHRM moet worden afgeleid dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in art. 8 lid 1 EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven. (Zie de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.46 aangehaalde uitspraak EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië), § 69.) Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit art. 6 EVRM. De door art. 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.”
5.3
Gelet op voormelde jurisprudentie, diende en dient de vader, naar het oordeel van het hof, in het kader van de ondertoezichtstelling als belanghebbende te worden aangemerkt. Vast staat dat de raad de ondertoezichtstelling van de minderjarige vooral heeft verzocht omdat de minderjarige zijn vader niet kent en geen (onbelast) contact met hem kan aangaan, waardoor hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het doel van de ondertoezichtstelling is vooral dat de minderjarige over zijn vader wordt geïnformeerd en dat het contact tussen de minderjarige en de vader wordt hersteld. Daarmee is de ondertoezichtstelling in feite gericht op de effectuering van een of meer door artikel 8 EVRM beschermde rechten van de vader . De ondertoezichtstelling raakt daarmee naar het oordeel van het hof rechtstreeks de bescherming van de door artikel 8 EVRM beschermende rechten van de vader, zodat hij er aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in de onderhavige procedure die kan leiden tot een inmenging in deze rechten. Dat kan naar het oordeel van het hof, in de omstandigheden van dit geval, het beste worden gerealiseerd door de vader in deze procedure aan te merken als belanghebbende.
Ondertoezichtstelling
5.4
De moeder voert aan dat niet is voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Alle bij de minderjarige betrokken partijen zijn het erover eens dat het goed gaat met de minderjarige. Er zijn geen concrete zorgen en geen kindsignalen. De minderjarige heeft geen last van het gebrek aan contact met zijn vader en er moet nog worden onderzocht of contact tussen de minderjarige en de vader überhaupt in het belang van de minderjarige is. Aan het introduceren van de vader bij de minderjarige en het contactherstel tussen de minderjarige en de vader wordt reeds bij de Opvoedpoli gewerkt. Zodra de minderjarige en de moeder daar aan toe zijn, zal de minderjarige een door de moeder en de Opvoedpoli opgesteld verhaal over de vader worden voorgelezen en zal worden bekeken hoe het daadwerkelijke contactherstel kan worden vormgegeven. In dit verhaal zal aan bod komen welke omstandigheden in de visie van de moeder tot de breuk in de relatie met de vader hebben geleid, aldus de moeder.
Voorts vraagt de moeder zelf om hulp wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld bij opvoedvraagstukken en bij het verwerken van haar trauma’s aan de relatie met de vader. De moeder heeft vrijwillig diverse hulpverleningstrajecten doorlopen. Hoewel de moeder haar trauma’s nog niet volledig heeft verwerkt, gaat het nu al veel beter met haar. Dat de gecertificeerde instelling de uitvoering van de informatieplicht van de moeder jegens de vader heeft overgenomen, draagt daaraan bij. Nu er ook nog een minder ingrijpend middel kan worden ingezet, namelijk het inschakelen van het CJG als regievoerder, is een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk.
5.5
De raad heeft ter zitting kort gezegd aangevoerd dat de hulpverlening in het vrijwillig kader tot onvoldoende verbetering van de situatie heeft geleid. De moeder is nog niet toe aan het volledig introduceren van de vader bij de minderjarige en contactherstel tussen de minderjarige en de vader. De minderjarige heeft daardoor al geruime tijd nauwelijks weet van de vader en geen contact met hem. De raad acht dit schadelijk voor de ontwikkeling van de minderjarige en vreest dat, wanneer de moeder daar nog langer mee wacht, het contactherstel tussen de minderjarige en de vader niet van de grond zal komen. Vast staat dat de moeder vanwege de heftige relatie met de vader en de beschadigingen die zij daardoor heeft opgelopen, niet in staat zal zijn de regie over het contactherstel van de minderjarige met de vader te kunnen voeren. Mede gelet op het feit dat er nog steeds geen concreet moment is vastgesteld waarop de vader bij de minderjarige wordt geïntroduceerd en het contactherstel tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden, is de raad van mening dat de ouders daarin ondersteuning en sturing nodig hebben van de gecertificeerde instelling. De ondertoezichtstelling van de minderjarige acht de raad dan ook noodzakelijk.
5.6
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting kort gezegd aangevoerd dat, in verband met het Coronavirus, de uitvoering van de ondertoezichtstelling niet zo voortvarend als gebruikelijk is verlopen. Er is nog geen concreet plan van aanpak opgesteld. Wel constateert de gecertificeerde instelling dat de moeder tot op heden meewerkend is en de vader ook actief contact met de gecertificeerde instelling zoekt. Van de Opvoedpoli en de school heeft de gecertificeerde instelling begrepen dat het goed gaat met de minderjarige. Hoewel de minderjarige geen kindsignalen laat zien, zullen er op het punt van contactherstel wel stappen moeten worden gezet. De moeder en de Opvoedpoli hebben gewerkt aan een verhaal over de vader. Dat verhaal zal aan de minderjarige worden voorgelezen zodra hij naar zijn vader gaat vragen. De gecertificeerde instelling zal het advies van de Opvoedpoli hierin volgen. De gecertificeerde instelling zal de hulpverlening die op dit moment loopt niet doorkruisen. Gelet op de meewerkende houding van de moeder, is de gecertificeerde instelling van mening dat de hulpverlening in het vrijwillig kader in dit geval toereikend kan zijn. De gecertificeerde instelling neemt daarbij in aanmerking dat het gegeven dat de moeder de ondertoezichtstelling als straf ervaart, in de uitvoering van de ondertoezichtstelling contraproductief kan werken.
5.7
De vader heeft ter zitting kort gezegd het volgende aangevoerd. De vader betwist in het verleden slechts sporadisch contact en omgang met de minderjarige te hebben gehad. Ook nu zou hij graag contact en omgang met de minderjarige willen hebben en hij tracht al langere tijd tot contactherstel met de minderjarige te komen. De vader heeft hiertoe geprobeerd betrokken te raken bij het hulpverleningsproces rondom de minderjarige, hij heeft gerechtelijke procedures aanhangig gemaakt, mediation geprobeerd en deelgenomen aan het traject Ouderschap Blijft. Dit heeft allemaal niet mogen baten. De ondertoezichtstelling van de minderjarige acht de vader dan ook noodzakelijk.
5.8
Het hof overweegt het volgende. Ingevolge artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.9
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW. De minderjarige wordt naar het oordeel van het hof ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Al geruime tijd speelt de vader geen enkele rol in het leven van de minderjarige. De minderjarige weet nauwelijks van de vader af en heeft geen contact en omgang met hem. De moeder heeft als gevolg van de heftige relatie met de vader te kampen met psychische problematiek en trauma’s. Zij heeft daarvoor een langdurig therapietraject gevolgd en krijgt nog steeds de nodige hulpverlening. De moeder heeft het vertrouwen in de vader volledig verloren, waardoor er bij de moeder nog steeds geen ruimte bestaat om de minderjarige onbelast contact en omgang met de vader te laten hebben. Hoewel de minderjarige geen kindsignalen laat zien, zijn de zorgen wel van dien aard dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige.
Het hof acht het zorgelijk dat er nog geen concrete stappen zijn gezet om tot statusvoorlichting over te gaan en dat er geen concreet plan ten aanzien van het contactherstel tussen de minderjarige en de vader is, terwijl de minderjarige al wel een aantal keren naar de vader heeft gevraagd. Het introduceren van de vader bij de minderjarige en het contactherstel tussen de minderjarige en de vader, is, zo het hof begrijpt, op dit moment niet uitsluitend afhankelijk van wat de minderjarige aangeeft, maar met name van het verder psychisch herstel van de moeder, waarvan de duur onduidelijk is. Het belang van de minderjarige dient echter leidend te zijn. De minderjarige heeft het recht om zijn vader te leren kennen en om contact en omgang met hem te hebben. Gelet hierop en gelet op het tijdsverloop, acht het hof het in het belang van de minderjarige dat op korte termijn concrete stappen worden gezet.
Hoewel het hof ziet dat de intenties van de moeder goed zijn en zij hard aan zichzelf heeft gewerkt en nog steeds werkt, ziet het hof ook dat de moeder op dit moment onvoldoende in staat is om zelf de vader bij de minderjarige te introduceren en het contactherstel tussen de minderjarige en de vader tot stand te brengen. Daar komt bij dat de hulpverlening in het vrijwillig kader tot nu toe tot onvoldoende verbetering van de situatie heeft geleid. Deze verbetering wordt te veel afhankelijk gemaakt van wat de moeder zegt aan te kunnen en wat de minderjarige zelf uit, terwijl dit in deze situatie niet allesbepalend kan zijn. Het hof concludeert daarom dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. Het hof merkt daarbij nog op dat het in het belang van de minderjarige is dat de gecertificeerde instelling toezicht houdt op wat de moeder met de Opvoedpoli bespreekt en verwerkt in het aan de minderjarige voor te lezen verhaal over de vader en dat zij ervoor zorgdraagt dat ook de vader in dit proces wordt betrokken.
5.1
Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 14 februari 2020;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, F. Ibili en A.A.F. Donders, bijgestaan door mr. M.N.C. Zuiderwijk als griffier, en is op 8 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.