ECLI:NL:GHDHA:2020:123

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
200.235.402/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eisvermeerdering na onttrekking advocaat in hoger beroep

In deze zaak is [appellant] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant heeft zes grieven aangevoerd en twee incidentele vorderingen ingesteld. Na de indiening van de memorie van grieven heeft de advocaat van de appellant zich onttrokken, waarna de geïntimeerde, Stichting Centrum voor de Ontwikkeling van Transport en Logistiek in Europa (CETLE), haar memorie van antwoord heeft ingediend, waarin zij haar eis heeft vermeerderd. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de eisvermeerdering rechtsgeldig was, gezien het feit dat de advocaat van de appellant zich had onttrokken en de appellant geen andere advocaat had aangesteld. Het hof oordeelt dat de appellant niet op de hoogte was van de eisvermeerdering en dat deze pas kan worden meegenomen in de procedure als de appellant daarvan op de hoogte is of kan zijn. Het hof heeft CETLE de gelegenheid gegeven om de memorie van antwoord, die ook de eisvermeerdering bevat, aan de appellant te betekenen. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 10 maart 2020 voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.235.402/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/516452 / HA ZA 16-1381
arrest van 11 februari 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: voorheen mr. M. van Gastel te Hellevoetsluis, thans geen advocaat
tegen
Stichting Centrum voor de Ontwikkeling van Transport en Logistiek in Europa,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: CETLE,
advocaat: mr. Q.F.B.W. Kendall te Rotterdam.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 9 januari 2018 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 11 oktober 2017. Bij memorie van grieven, met producties 1-2A-D, heeft [appellant] zes grieven aangevoerd en twee incidentele vorderingen ingesteld. Op die incidentele vorderingen is, na memorie van antwoord in het incident van CETLE, beslist bij arrest van 6 november 2018. De advocaat van [appellant] heeft zich vervolgens onttrokken. Daarna heeft CETLE bij memorie van antwoord, met producties 1-12, de grieven bestreden en haar eis vermeerderd.
1.2.
Ten slotte heeft CETLE de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv is de eisende partij niet bevoegd haar eis te veranderen of te vermeerderen indien de gedaagde niet in het geding is verschenen, tenzij de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan de gedaagde bekend is gemaakt. Aan deze bepaling ligt de gedachte ten grondslag dat moet worden vermeden dat een gedaagde tot iets wordt veroordeeld waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het is gevorderd (HR 6 oktober 2000, NJ 2001, 167 en HR 1 maart 2002, NJ 2003, 355). Naar het oordeel van het hof is het onderhavige geval niet wezenlijk anders dan het geval waarop artikel 130 lid 3 Rv ziet. Weliswaar is [appellant] in het geding verschenen, maar zijn advocaat heeft zich aan de zaak onttrokken voordat de memorie van antwoord waarbij de eis werd gewijzigd, werd genomen. Voor [appellant] heeft zich geen andere advocaat gesteld. In deze situatie moet het ervoor worden gehouden dat [appellant] geen kennis draagt van de eisvermeerdering die bij de memorie van antwoord is gedaan; uit de stukken blijkt in ieder geval niet dat hij daarvan wel op de hoogte is. Het hof is van oordeel dat de strekking van genoemde bepaling met zich brengt dat met de vermeerdering van eis slechts rekening kan worden gehouden indien [appellant] daarmee bekend is of bekend kan zijn. Het hof zal CETLE in de gelegenheid te stellen haar memorie van antwoord, tevens houdende eisvermeerdering, aan [appellant] te betekenen. Op na te melden roldatum zal CETLE stukken in het geding kunnen brengen waaruit blijkt dat zij deze betekening tijdig, dat wil zeggen met inachtneming van de dagvaardingstermijn tot aan na te melden roldatum, heeft gedaan. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
2.2.
Uit het proces-verbaal eerste aanleg en het bestreden vonnis blijkt dat [appellant] aanvullende producties 8-11 in het geding heeft gebracht en dat mr. Kendall ter gelegenheid van de comparitie van 18 augustus 2017 aantekeningen heeft overgelegd, en dat al deze stukken deel uitmaken van het procesdossier eerste aanleg. Deze stukken zijn echter niet gefourneerd bij het hof. Bij het vragen van (nader) arrest dient CETLE deze stukken aanvullend te fourneren.

3.Beslissing

Verwijst de zaak naar de rol van 10 maart 2020 voor het hiervoor in 2.1 vermelde doel en houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Frieling, J.A. van Dorp en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 in aanwezigheid van de griffier.