6.19Uit het voorgaande volgt dat Royal Smit aan ESD een bedrag van € 255.742,90 dient te betalen. Hiertoe zullen arbiters Royal Smit veroordelen."
3. Smit baseert haar vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis – zakelijk weergegeven – op de grond dat het scheidsgerecht aan diverse essentiële verweren van Smit is voorbijgegaan, en dus moet worden geoordeeld dat het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen op aan hen voorgelegde punten, waarover het expliciet hadden moeten beslissen (artikel 1065 lid 1 sub c Rv), dan wel het vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd, dat dit op een lijn moet worden gesteld met het ontbreken van een motivering (artikel 1065 lid 1 sub d Rv). De essentiële verweren waaraan het scheidsgerecht volgens Smit ten onrechte en ongemotiveerd voorbij is gegaan betreffen kort samengevat:
I. het beroep op de klachtplicht ex artikel 6:89 BW;
II. het uitgewerkt zijn van de toezegging uit 2012 in 2014;
III. het ontbreken van een tekortkoming;
IV. de contractuele uitsluiting van ontbinding op basis van artikel VIII lid 5 van de FME-voorwaarden;
V. de beperking van de aansprakelijkheid van Smit op basis van artikel XI lid 1 jo artikel XII lid 2 van de FME-voorwaarden;
VI. de uitleg van de toezegging uit 2012; en
VII. het ontbreken van enige schade aan de zijde van ESD, omdat haar verzekeraar de aanneemsom heeft betaald.
4. ESD heeft de vordering gemotiveerd betwist. Naar haar mening kan niet worden gesteld dat het vonnis een motivering ontbreekt. Van niet of onvoldoende besproken essentiële verweren is naar haar mening evenmin sprake. Het mag zo zijn dat bepaalde beslissingen niet erg uitgebreid zijn gemotiveerd, maar dat is te wijten aan het feit dat de SRA voorziet in een geschilbeslechting door niet-juristen. ESD wijst erop dat de exclusieve bevoegdheid van de SRA is gebaseerd op de FME-voorwaarden, die door Royal Smit zijn bedongen.
5. Het hof overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat het scheidsgerecht op basis van de statuten van de Raad van Arbitrage het hem door de eiser voorgelegde geschil tussen partijen dient te beslissen naar de regelen des rechts. De opdracht van het scheidsgerecht brengt tevens mee dat het scheidsgerecht daarbij alle essentiële verweren van de verweerder moet behandelen. Indien het scheidsgerecht heeft nagelaten te beslissen omtrent (ofwel niet is ingegaan op) een essentieel verweer zal het arbitraal vonnis kunnen worden vernietigd wegens schending van de opdracht (HR 30-3-1973, ECLI:NL:HR:1973:AB6417, NJ 1973/226 en HR 30-12-1977, ECLI:NL:HR:1977:AC6162, NJ 1978/449). Niet alle verweren zijn echter essentieel. 6. Vernietiging van een arbitraal vonnis kan eveneens plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. Vernietiging op deze grond is echter slechts mogelijk wanneer een motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van een ondeugdelijke motivering. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen. Met het ontbreken van een motivering moet echter op één lijn gesteld worden, het geval dat weliswaar een motivering is gegeven maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet valt te onderkennen. Ook dit criterium moet door de rechter met terughoudendheid worden toegepast, in die zin dat hij slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. Uitsluitend indien een motivering ontbreekt, of indien een arbitraal vonnis zo gebrekkig is gemotiveerd dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld, mag de rechter dit vonnis vernietigen op de in art. 1065 lid 1, aanhef en onder d. Rv. vermelde grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed (HR 22-12-2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ1593). 7. Uit het vorenstaande volgt dat – nu vast staat dat het thans in geding zijnde arbitraal vonnis wel van enige motivering is voorzien – dit vonnis slechts kan worden vernietigd indien de motivering zo ondeugdelijk is, dat zij met het ontbreken van een motivering gelijk kan worden gesteld, dan wel moet worden geoordeeld dat essentiële verweren genegeerd zijn. Van een dergelijke vernietigingsgrond is, zoals hiervoor overwogen, alleen sprake als de motivering onbegrijpelijk is en/of de beslissing niet kan dragen. De drempel is dus hoog en wordt niet gehaald als de motivering vanuit juridisch oogpunt slechts niet juist is, of een enkel verweer niet expliciet verworpen. Aan de motivering van een arbitraal vonnis mogen – met het oog op een goed functionerende arbitrale rechtspleging – geen hoge eisen worden gesteld.
8. Het hof is van oordeel dat bovengenoemde hoge drempel voor vernietiging in dit geval niet wordt gehaald. De veroordeling van Royal Smit om aan ESD een bedrag van € 255.742,90 te betalen, is in rechtsoverweging 6.14 tot en met 6.18 van het arbitraal vonnis immers van een motivering voorzien. De omstandigheid dat er – zoals door Royal Smit terecht is betoogd – het een en ander is af te dingen op die motivering, maakt deze niet non-existent. Ook de omstandigheid dat in deze motivering voornoemde weren I tot en met VII van Royal Smit niet alle expliciet zijn behandeld en verworpen, maakt – gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader – niet dat kan worden geoordeeld dat het vonnis niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 1057 Rv met redenen is omkleed, dan wel dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. De belangrijkste argumenten (de uitleg van de toezeggingen uit 2012 en 2014) heeft het scheidsgerecht behandeld, met als resultaat een andere uitkomst dan door Royal Smit is bepleit. Het scheidsgerecht oordeelde immers dat Royal Smit is tekortgeschoten ten aanzien van haar toezegging uit 2012 (verweer III), zodat zij geacht moet worden te zijn tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst voor transformator 59. Het hof leidt hieruit af dat het scheidsgerecht kennelijk van oordeel was dat de toezegging niet was uitgewerkt (verweer II). Of deze overwegingen juist zijn, is een inhoudelijke beoordeling die in het kader van de onderhavige vernietigingsprocedure niet aan de orde is.
9. Ten aanzien van de overige verweren stelt het hof voorop dat het hierbij niet gaat om beslissingen die motivering behoeven als bedoeld in art. 1065 lid 1 sub d Rv. Het gaat – gelet op het feit dat het scheidsgerecht de vordering toewijsbaar acht op grond van de toezegging uit 2012 – niet om zodanig essentiële verweren, dat moet worden gesteld dat het scheidsgerecht zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. Het hof overweegt daartoe dat, hoewel het scheidsgerecht niet expliciet maakt hoe het aankijkt tegen de toepasselijkheid van de overige door Royal Smit genoemde bepalingen uit de algemene voorwaarden op de toezegging uit 2012 (het scheidsgerecht noemt immers alleen artikel XI lid 6 expliciet), het moeilijk voorstelbaar is dat de door Royal Smit genoemde bepalingen uit de FME-voorwaarden (verweer IV en V) toepasbaar zijn op de toezegging alles in het werk te stellen om het gebrek in transformator 59 op te lossen, welke toezegging het scheidsgerecht aan haar veroordeling ten grondslag heeft gelegd. Het scheidsgerecht heeft hierin kennelijk reden gezien het beroep op genoemde artikelen zonder expliciete motivering te verwerpen. Evenmin valt in te zien dat het beroep op de klachtplicht ten aanzien van de toezegging (verweer I) is aan te merken als een essentieel verweer, temeer daar gesteld noch gebleken is dat Royal Smit door het niet tijdig klagen over het niet nakomen van de toezegging in haar verdediging is geschaad. Het beroep op ontbreken van schade van ESD tot slot kan moeilijk als een essentieel verweer worden aangemerkt. Zelfs indien de verzekering van ESD de aanneemsom heeft voldaan, heeft ESD nog steeds schade, bestaande uit jarenlang niet naar behoren werkende transformatoren.
10. Dit betekent dat de vordering van Smit zal worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat Smit wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.