2.6Op 11 oktober 2016 heeft Kwik-Fit het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
“(…)
Hierbij bevestigen wij dat wij uw schrijven van 27 september 2016 op 28 september 2016 hebben ontvangen. U vraagt daarin om opheldering over het uitbetalen van uw transitievergoeding.Uw dienstverband bij KwikFit is per 1 juli 2016 geëindigd. Het verzoekschrift om uw transitievergoeding op te eisen dient door de werknemer binnen 3 maanden bij de kantonrechter te zijn ingediend.
Tot op heden hebben wij geen bericht ontvangen dat er een verzoekschrift is ingediend waarin u de transitievergoeding opeist. Indien u binnen 3 maanden na het einde van uw dienstverband geen verzoek daartoe indient bij de kantonrechter dan komt uw recht op de transitievergoeding te vervallen.
Vertrouwend u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. (..)”
3. Tegen de achtergrond van voormelde feiten vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg, naast nevenvorderingen,de veroordeling van Kwik-Fit tot nakoming van de overeenkomst en aan [geïntimeerde] te voldoen een bedrag van € 17.940,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016. De kantonrechter heeft geoordeeld, kort samengevat, dat Kwik-Fit zich als goed werkgever dient te gedragen en dat een en ander met zich mee brengt dat als Kwik-Fit,in haar brief van 16 oktober 2015 toezegt aan [geïntimeerde] bij het einde van het dienstverband de transitievergoeding te zullen betalen, [geïntimeerde] ervanuit mag gaan dat Kwik-Fit dit ook daadwerkelijk doet. Omdat Kwik-Fit dat niet gedaan heeft wordt zij daartoe alsnog door de kantonrechter veroordeeld
4. In een deel van haar eerste grief en in haar tweede grief (en ook al in eerste instantie bij de kantonerechter) heeft Kwik-Fit betoogd dat [geïntimeerde] de procedure bij de kantonrechter, waarin om (de uitkering van) een transitievergoeding wordt verzocht, had behoren in te leiden met een verzoekschrift (artikel 7:686a lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). De toepassing van de wisselbepaling opgenomen in artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is volgens haar niet mogelijk omdat [geïntimeerde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door de procedure bewust op deze wijze in te leiden.
[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat zij de procedure terecht met een dagvaarding heeft ingeleid. Volgens haar is er door Kwik-Fit een toezegging gedaan waaraan [geïntimeerde] haar kan houden. Er is sprake van aanbod en aanvaarding en dus van een overeenkomst waarvan [geïntimeerde] in rechte nakoming kan vorderen. Van toepassing is niet titel 10 van boek 7 BW maar de boeken 3 en 6 BW.
5. Naar het oordeel van het hof strekt de vordering van [geïntimeerde] ertoe dat aan hem een transitievergoeding wordt betaald. In de brief van 16 oktober 2015 wordt immers onmiskenbaar gerefereerd aan de transitievergoeding en van die vergoeding vordert [geïntimeerde] in deze procedure de uitbetaling. Ook als de stelling van [geïntimeerde], met als strekking dat partijen zijn overeengekomen dat Kwik-Fit hem een transitievergoeding zal betalen, juist is, heeft deze procedure betrekking op de uitbetaling van de transitievergoeding. [geïntimeerde] had het geding bij de kantonrechter dus met een verzoekschrift moeten inleiden in plaats van met een dagvaarding.
6. Daarmee staat ter beoordeling of in deze zaak artikel 69 Rv. het hof de mogelijkheid biedt om te bevelen dat deze procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.
De zogenaamde wisselbepaling van artikel 69 Rv. strekt er toe een met betrekking tot een inleidend gedingstuk gemaakte fout te herstellen en kan ook worden toegepast in het hoger beroep.
Kwik-Fit stelt zich op het standpunt dat [geïntimeerde] misbruik van procesrecht heeft gemaakt door in eerste aanleg ondanks het verstrijken van de in artikel 7:686a lid 4 onder b BW genoemde termijn met een bewust verkeerd gekozen processtuk een transitievergoeding te vorderen. Het hof kan uit het enkele feit dat de termijn van artikel 7:686a lid 4 onder b BW was verstreken voordat de dagvaarding door [geïntimeerde] is uitgebracht niet afleiden dat door [geïntimeerde] misbruik is gemaakt van procesrecht. Artikel 69 Rv. kan dan ook worden toegepast. De vraag of [geïntimeerde] zich al dan niet terecht op het standpunt stelt dat de vervaltermijn niet van toepassing is, hetzij omdat dit volgt uit hetgeen partijen zijn overeengekomen, hetzij omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat die termijn wordt toegepast, is een inhoudelijke vraag die aan de orde zal kunnen komen in de overeenkomstig artikel 69 Rv omgezette procedure.
7. Ingevolge art. 69 Rv. beveelt het hof dan ook dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor een verzoekschriftprocedure. Een en ander betekent dat de memorie van grieven en de memorie van antwoord worden aangemerkt als beroepschrift respectievelijk verweerschrift. De zaak bevindt zich nu in de stand dat een mondelinge behandeling kan worden bepaald.
8. Vorenstaande betekent dat het hof op de voet van art. 279 Rv. in de voorliggende zaak een mondelinge behandeling zal houden op de hierna te bepalen datum.