ECLI:NL:GHDHA:2019:872

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
BK-18/00600
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting en proceskostenvergoeding na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De ontvanger van de Belastingdienst had belanghebbende en een derde aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting op basis van artikel 41 van de Invorderingswet 1990. De aansprakelijkstelling betrof een bedrag van € 3.655.140, dat door de rechtbank was verminderd tot € 3.297.817. De Hoge Raad had eerder de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 2 april 2019 hebben partijen een schikking bereikt. Ze kwamen overeen dat de aansprakelijkstelling zou worden verminderd tot € 10.000 voor zowel belanghebbende als de derde. Belanghebbende zou binnen veertien dagen na de uitspraak € 5.000 aan de ontvanger betalen. Daarnaast werd afgesproken dat de proceskostenvergoeding van de rechtbank in stand zou blijven en dat belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 512 zou ontvangen voor het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.

Het Gerechtshof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht. De beschikking aansprakelijkstelling werd gewijzigd naar € 10.000, en de ontvanger werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 123 aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-18/00600

Uitspraak van 16 april 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] (België), belanghebbende,

(gemachtigden: J.A. Booij en C.A.H. Bikkers)
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen, kantoor Amsterdam, de ontvanger,
(vertegenwoordigers: H.J.A. Happel en T.F.E. Dilien)
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (de Rechtbank) van 4 maart 2015, nummer HAA 14/370.

Procesverloop

1.1.
De ontvanger heeft belanghebbende bij een op voet van artikel 41 van de Invorderingswet 1990 (de IW) genomen beschikking aansprakelijk gesteld voor diverse onbetaald gebleven (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting ten name van [Y] B.V. (de B.V.). Deze aansprakelijkstelling, met kenmerk […] ( […] ), beliep een bedrag van € 3.655.140 (zijnde € 3.297.817 vennootschapsbelasting en € 357.323 heffingsrente), te vermeerderen met de invorderingsrente die wordt belopen vanaf de laatste betaaldag van de navorderingsaanslag (10 mei 2013) tot en met de dag van algehele voldoening.
1.2.
Het door belanghebbende daartegen gemaakte bezwaar is door de ontvanger bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de beschikking aansprakelijkstelling verminderd met € 357.323 (het bedrag aan heffingsrente waarvoor belanghebbende aansprakelijk was gesteld) tot € 3.297.817, met nevenbeslissingen als in die uitspraak vermeld. Het verzoek van belanghebbende tot vergoeding van immateriële schade is door de Rechtbank afgewezen.
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 3 mei 2016, nr. 15/00159, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.
1.5.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van belanghebbende bij arrest van 20 april 2018, nr. 16/03040, gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof Den Haag.
1.6.
Beide partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid een reactie naar aanleiding van het arrest in te dienen, belanghebbende bij reactie ingekomen op 19 juni 2018 en de ontvanger bij reacties ingekomen op 18 juni 2018 en 16 juli 2018. De reacties zijn in kopie aan de wederpartij toegezonden.
1.7.
Voorafgaand aan de mondeling behandeling heeft het Hof van belanghebbende een nader stuk met zeven bijlagen ontvangen op 19 maart 2019, waarvan een afschrift is toegezonden aan de ontvanger. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 2 april 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Beoordeling van het hoger beroep na verwijzing

2.1.
Partijen zijn ter zitting ter beëindiging van het geschil overeengekomen dat: (1) de beschikking aansprakelijkstelling wordt verminderd tot een bedrag van € 10.000, (2) belanghebbende de helft van dit bedrag voor zijn rekening neemt, de andere helft wordt voldaan door [A] inzake de aan hem gegeven beschikking (met kenmerk […] ( […] )), welke eveneens tot € 10.000 wordt verminderd en (3) belanghebbende binnen 14 dagen na verzending van de onderhavige uitspraak het door hem verschuldigde bedrag van € 5.000 aan de ontvanger voldoet.
2.2.
Inzake de proceskostenvergoeding zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de beslissing van de Rechtbank hieromtrent in stand blijft en dat belanghebbende voorts van de ontvanger een proceskostenvergoeding ontvangt inzake het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam van € 512 (zijnde, gezien het feit dat de zaak met nummer BK-18/00599 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het voornoemde besluit, de helft van € 1.024 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1)). Ter zake van de behandeling bij het gerechtshof Den Haag zullen partijen ieder de eigen proceskosten dragen. Ter zake van het beroep in cassatie is door de Hoge Raad aan belanghebbende reeds een proceskostenvergoeding toegekend.
2.3.
Inzake het griffierecht zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de beslissing van de Rechtbank hieromtrent in stand blijft en dat de ontvanger voorts het door belanghebbende inzake het hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam betaalde griffierecht van € 123 zal vergoeden. Ter zake van het beroep in cassatie is door de Hoge Raad aan belanghebbende reeds een vergoeding van het betaalde griffierecht toegekend.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aansprakelijkstelling aldus dat het bedrag van de aansprakelijkstelling wordt vastgesteld op € 10.000;
- verstaat dat belanghebbende binnen veertien dagen na verzending van deze uitspraak € 5.000 aan de ontvanger betaalt;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 512;
- draagt de ontvanger op het betaalde griffierecht van € 123 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door E.M. Vrouwenvelder, J.T. Sanders en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier J. de Vormer. De beslissing is op 16 april 2019 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.