ECLI:NL:GHDHA:2019:3761
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot onroerend goed
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen hem en de vrouw aan de orde is. De man en de vrouw waren van 1983 tot 1988 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. De man heeft tijdens het huwelijk een woning gekocht, die hij na de echtscheiding heeft verhuurd. De vrouw heeft nooit ingestemd met een formele verdeling van de gemeenschap, ondanks dat er in 1995 door een notaris naar gevraagd is. De man heeft de vrouw gedagvaard om de verdeling van de woning te vorderen, maar de vrouw heeft in reconventie ook een verdeling gevorderd, waarbij zij de woning in onbewoonde staat getaxeerd wilde hebben. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep op rechtsverwerking niet heeft gehonoreerd en dat de peildatum voor de waardering van de woning niet correct is vastgesteld. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen overeenstemming was over de financiële consequenties van de verdeling en dat de man zich niet kan beroepen op rechtsverwerking. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.