ECLI:NL:GHDHA:2019:3702

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
200.260.452/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over retentierecht op basis van seaway bill in vervoersrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, gaat het om een hoger beroep van MSC Mediterranean Shipping Company S.A. en MSC Mediterranean Shipping Company (Nederland) B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de uitoefening van een retentierecht door MSC op een container die in de Rotterdamse haven is aangekomen. De container bevatte goederen die door de geïntimeerde, een particulier, in de Verenigde Staten waren aangeschaft. De geïntimeerde vorderde in kort geding vrijgave van de goederen, maar MSC was het hier niet mee eens en voerde aan dat de retentierechten niet alleen betrekking hadden op de vervoerskosten, maar ook op andere vorderingen. Het hof oordeelde dat de door MSC ingeroepen algemene voorwaarden niet van toepassing waren, waardoor MSC geen retentierecht kon uitoefenen voor vorderingen anders dan die welke op het vervoer van de container betrekking hadden. Het hof oordeelde dat MSC de goederen moest vrijgeven aan de geïntimeerde na betaling van de vervoerskosten. De zaak werd geroyeerd ten aanzien van de overige geschilpunten, en er werd afgezien van een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Uitspraakdatum : 24 december 2019
Zaaknummer : 200.260.452/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/568450 / KG ZA 19-150

Arrest

in de zaak van:
1. MSC MEDITERRANEAN SHIPPING COMPANY S.A.,
gevestigd te Genève, Zwitserland,
2. MEDITERRANEAN SHIPPING COMPANY (NEDERLAND) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellanten,
hierna te noemen: MSC,
advocaat: mr. R.L. Latten (Rotterdam),
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , [land],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. Wilke (Schiedam).

Het geding

Bij arrest van 23 juli 2019 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is
gehouden op 13 september 2019. Na afloop van de comparitie is de zaak aangehouden
voor beraad. Over de uitkomst van de beraadslaging is het Hof door de advocaat van
MSC geïnformeerd bij brief van 19 september 2019. De advocaat van [geïntimeerde] heeft gereageerd bij een op 20 september 2019 gedateerde brief. Het komt erop neer dat partijen een schikking hebben getroffen en uitsluitend een beslissing wensen met betrekking tot de 2e grief uit de door MSC op 23 juli 2019 ingediende memorie van grieven, waarbij [geïntimeerde] afstand doet van zijn recht op het indienen van een memorie van antwoord. Met inachtneming hiervan is arrest bepaald.

De beoordeling van het hoger beroep

inleiding

1. MSC heeft in de Rotterdamse haven een retentierecht uitgeoefend op de inhoud van een door haar van Port Everglades (USA) naar Rotterdam vervoerde
carrier ownedcontainer met nummer [nummer container] (hierna: de container). Die inhoud bestond uit een aantal door [geïntimeerde] - in 2017 en 2018 - in de USA gekochte Harley-Davidson motoren en (onderdelen van) een Hummer H2. [geïntimeerde] heeft in kort geding vrijgave van deze goederen gevorderd. Deze vordering is toegewezen, onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] eerst zekerheid stelt voor de betaling van een bedrag van € 2.500,-. MSC is het hier niet mee eens. Onder meer maakt zij bezwaar tegen de eraan ten grondslag liggende overweging dat de met haar afgesloten vervoerovereenkomst - zoals die blijkt uit een door haar afgegeven
seaway bill- geen retentierecht biedt voor andere vorderingen dan die welke zien op het vervoer van de container.
achtergrond
2.1
De beoordeling van dit bezwaar vindt plaats tegen de volgende achtergrond.
2.2
Het vervoer van de container is bij MSC geboekt door [X] (hierna: [X] ). MSC heeft die boeking op 7 november 2018 bevestigd met een
booking confirmation. Daarin worden de algemene voorwaarden van MSC van toepassing verklaard op de vervoerovereenkomst tussen haar en de
merchant,als hoedanig (in die voorwaarden) o.a. de
shipper, de
consigneeen de eigenaar van de goederen worden aangemerkt. MSC heeft voor het vervoer tevens een - op 3 december 2018 per e-mail als .pdf-bestand aan [X] toegezonden -
sea waybillnr. [nr.1] verstrekt. Daarin is - op verzoek van
shipper[X] - als
consigneeen
notifyvermeld: Internationaal Container Transport B.V. (hierna: ICT). In het vakje ‘
no. & sequence of sea waybills’ staat:
‘0 Of Zero’.Verder is er de notering:
‘In accepting this sea waybill the shipper expressly accepts and agrees to, on his own behalf and on behalf of the consignee, the owner of goods and the merchant, and warrants he has authority to do so, all the terms and conditions whether printed, stamped or otherwise incorporated on this and on the reverse side [..].’
2.2
De container is op 13 december 2018 in Rotterdam gearriveerd. Bij brief van 14 december 2018 heeft de advocaat van MSC aan ICT meegedeeld dat op de onder
sea waybillnr. [nr.1] vervoerde container en de inhoud ervan een retentierecht wordt uitgeoefend, en wel totdat ICT voldaan zal hebben aan de op dat moment openstaande vordering van € 21.731,93. In dat bedrag zit een vordering van MSC uit hoofde van een eerdere vervoerovereenkomst met ICT. Die eerdere/andere vordering van MSC op ICT is in de stukken aangeduid als ‘de vordering ter zake B/L [nr.2] ’. Dit uitgebreide retentierecht - dat gegrond is op clausule 17 (
carrier’s lien) van de algemene voorwaarden van MSC - heeft MSC ook tegengeworpen aan [geïntimeerde] , toen die, stellende eigenaar van de in de container vervoerde goederen te zijn, om vrijgave ervan vroeg. Daarnaast heeft MSC een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 8:489 lid 1 BW, krachtens welke bepaling de vervoerder gerechtigd is afgifte van zaken, die hij in verband met de vervoerovereenkomst onder zich heeft, te weigeren aan ieder, die uit anderen hoofde dan de vervoerovereenkomst recht heeft op aflevering van die zaken, tenzij op de zaken beslag is gelegd en uit de vervolging van dit beslag een verplichting tot afgifte aan de beslaglegger voortvloeit. Vast staat dat [geïntimeerde] geen beslag heeft gelegd.
oordeel van de voorzieningenrechter over het (uitgebreide) retentierecht
3. De voorzieningenrechter heeft o.a. geoordeeld: (i) dat de door MSC ingeroepen
algemene voorwaarden toepassing missen, waardoor MSC geen retentierecht kan uitoefenen voor vorderingen anders dan de vordering die op het vervoer van de container ziet (zie 4.7 van het vonnis, waarin het gaat over de relatie tussen MSC en ICT) en (ii) dat daarom uitgangspunt is dat MSC de goederen - na betaling van (alleen) de kosten van het vervoer ervan - moet vrijgeven aan ICT (4.8 van het vonnis). Redengevend voor dit oordeel is volgens het vonnis dat [geïntimeerde] ter zitting ‘de originele sea waybill’ heeft getoond, waarvan - in weerwil van het hiervoor aan het slot van 2.1 weergegeven citaat - de achterkant wit/leeg was.
beoordeling van de 2e grief
4.1
Tegen dit oordeel en de onderliggende motivering richt zich de 2e grief van MSC. Die grief is gegrond. Dit wordt als volgt toegelicht. Daarbij wordt met instemming van partijen uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
4.2
In hoger beroep is niet (langer) in geschil dat de algemene voorwaarden van MSC, met inbegrip van het daarvan deel uitmakende uitgebreide retentiebeding, deel uitmaken van de vervoerovereenkomst zoals die is gesloten tussen MSC als vervoerder en [X] als afzender. Tegen de geadresseerde - ook als die niet reeds via vertegenwoordiging partij is bij de vervoerovereenkomst, maar daartoe eerst later toetreedt - kan het beding dan eveneens worden tegengeworpen. In dit verband is van belang dat een
sea waybill- ook wel: zeevrachtbrief - niet hetzelfde is als een cognossement, waarvoor artikel 8:441, lid 2, BW voorschriften bevat ten aanzien van de inroepbaarheid van, respectievelijk gebondenheid aan daarin opgenomen bedingen. Die voorschriften komen er - kort gezegd - op neer dat op niet in het cognossement opgenomen bedingen tegen een houder van het cognossement, niet zijnde de afzender, geen beroep kan worden gedaan. Dat hangt samen met de verhandelbaarheid van het cognossement. Een
sea waybillis echter geen verhandelbaar waardepapier. Het is ook niet zo dat, zoals het vonnis vermeldt, [geïntimeerde] de ‘originele’
sea waybillheeft getoond: de
sea waybillis door MSC als .pdf-bestand per e-mail toegezonden aan [X] , die dit bestand zal hebben doorgestuurd. Dat de uitgeprinte versie ervan - zoals die door [geïntimeerde] is getoond - een blanco achterzijde heeft en meer speciaal geen uitgebreid retentiebeding (de
carrier’s lien) laat zien, betekent niet dat dit beding niet is overeengekomen en/of geen gelding heeft tegenover partijen die tot de overeenkomst toetreden. Dat het beding tussen MSC en [X] is overeengekomen vindt een bevestiging in de
booking confirmationen is, als gezegd, in hoger beroep niet (langer) in geschil. Bedoeld beding kan daarom worden ingeroepen jegens de geadresseerde, ICT, die geacht moet worden om aflevering te hebben gevraagd van de - onder de aldus gesloten vervoerovereenkomst - vervoerde container/goederen. Onjuist is dan ook het in 4.8 van het vonnis genoemde uitgangspunt dat MSC de goederen moest vrijgeven aan ICT na betaling van alleen de kosten van het vervoer ervan.
verdere overwegingen
5. Het welslagen van de hiertegen gerichte 2e grief betekent niet automatisch dat MSC het uitgebreide retentierecht ook met succes kon tegenwerpen aan [geïntimeerde] als (beweerdelijk) eigenaar van de goederen en/of dat [geïntimeerde] in die hoedanigheid niet met succes in kort geding aanspraak kon maken op afgifte van de goederen. MSC heeft daarvoor - in het kader van haar andere grieven - wel enkele argumenten aangevoerd, maar die behoeven, gelet op de inperking van het geschil in hoger beroep, geen nadere bespreking. Hieronder wordt daarom volstaan met te verstaan dat het feit dat de door [geïntimeerde] getoonde
sea waybilleen blanco achterkant had niet betekent dat de algemene voorwaarden van MSC, houdende de
carrier’s lien,dus niet van toepassing zijn op de vervoerovereenkomst met MSC en/of dat MSC de goederen moest vrijgeven aan ICT zonder een beroep te kunnen doen op die
carrier’s lien.
6. Met instemming van partijen wordt afgezien van een kostenveroordeling. De zaak wordt ten aanzien van de overige geschilpunten geroyeerd.

De beslissing

Het Hof:
- verstaat dat de 2e grief van MSC slaagt omdat de enkele omstandigheid dat de door [geïntimeerde] getoonde
sea waybilleen blanco achterkant heeft
nietimpliceert dat de algemene voorwaarden van MSC, houdende de
carrier’s lien,toepassing missen op de vervoerovereenkomst met MSC en/of dat MSC de goederen aan ICT, als (toegetreden) partij bij die overeenkomst, diende vrij te geven zonder een beroep te kunnen doen op de
carrier’s lien;
- royeert de zaak ten aanzien van de overige geschilpunten.
Aldus gewezen door mrs. J.M. van der Klooster, B.J. Lenselink en R.F. Groos, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2019 in aanwezigheid van de griffier.