ECLI:NL:GHDHA:2019:3379

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2019
Publicatiedatum
19 december 2019
Zaaknummer
22-004957-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen via het darkweb

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging om een vuurwapen, een Glock 17, met bijbehorende munitie voorhanden te krijgen. De verdachte had via het darkweb contact gelegd met een undercoveragent, wat leidde tot zijn aanhouding voordat de transactie kon plaatsvinden. De verdachte werd eerder door de rechtbank Rotterdam veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren. In hoger beroep heeft het hof de eerdere uitspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte op doelgerichte wijze te werk was gegaan en dat er geen sprake was van uitlokking door de politie. De verdachte had zelf het initiatief genomen om een vuurwapen aan te schaffen en was met het afgesproken bedrag naar de ontmoetingsplek gekomen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had. Het hof heeft besloten dat een onvoorwaardelijke taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie was op de poging tot het voorhanden krijgen van een vuurwapen.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004957-17
Parketnummer: 10-960153-17
Datum uitspraak: 30 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1957,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 januari 2019 en 16 oktober 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren, in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017 te Hilversum en/of Vianen, althans in Nederland ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Glock 17 en/of munitie (behorend bij de Glock 17) als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden te krijgen het navolgende heeft gedaan
  • een of meer e-mailbericht(en) gestuurd over de afname van het wapen en de munitie, en/of
  • met de verkoper een afspraak gemaakt over de aankoop en/of verkoop van het wapen en de munitie, en/of
  • met de verkoper per e-mail een afspraak gemaakt om voor ongeveer 1700 euro een wapen te kopen en/of
  • op de afgesproken plek verschenen met het afgesproken bedrag,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De feiten
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier stelt het hof de volgende feiten vast.
In mei 2017 was er sprake van een internationaal samenwerkingsverband tussen verschillende landen, gericht op de illegale handel in vuurwapens op het “
darkweb”. Onder meer de politie in Nederland en Australië maakten deel uit van dit samenwerkingsverband. In dit samenwerkingsverband zijn de volgende afspraken gemaakt:
de Nederlandse politie maakt een aantal e-mailadressen aan en stelt deze ter beschikking van de Australische politie;
indien zich op het
darkwebeen uit Nederland afkomstige potentiële koper meldt die op zoek is naar een vuurwapen, wordt één van de door de Nederlandse politie aangemaakte e-mailadressen door de Australische politie aan die potentiële koper verstrekt;
vervolgens stelt de Australische politie zo snel als mogelijk de Nederlandse politie mondeling en schriftelijk op de hoogte van het feit dat zij een Nederlands e-mailadres ter beschikking hebben gesteld aan een Nederlandse potentiële koper van een vuurwapen.
De mondelinge melding van de Australische politie direct nadat het e-mailadres is verstrekt, is bedoeld om direct te monitoren of de betreffende potentiële koper zich meldt op het toegezonden e-mailadres, zodat daarop gereageerd kan worden.
Op 3 mei 2017 is door de Australische politie telefonisch aan de Nederlandse politie medegedeeld dat er een nieuwe Nederlandse potentiële koper in beeld was gekomen, te weten ‘[x]’, dat aan hem het e-mailadres [email] was verstrekt en dat hij zich zou identificeren middels het codewoord “[codewoord]”.
Deze informatie is ook verstrekt aan het LIRC en op 8 mei 2017 opgenomen in het proces-verbaal met nummer 26DLIO-LIRC-17-6201.
Diezelfde dag is door een verbalisant geconstateerd dat op het e-mailadres [email 1] een bericht was binnengekomen van [email 2].
Op 8 mei 2017 ontving het LIRC een schriftelijke bevestiging van de eerder telefonisch verstrekte informatie van de opsporingsautoriteiten in Australië, inhoudende:
Information indicates that the following person/moniker/nickname located in the Netherlands is wishing to purchase firearms and explosives illegally over the internet:
Moniker: [persoon]
Codeword: [codewoord]
Email: [email 1]
Door de Officier van Justitie is op basis van artikel 3 van de Politiewet besloten tot het vergaren van informatie over en bewijs tegen de NN-verdachte door middel van de inzet van één of meer politie-infiltranten, opsporingsambtenaren werkzaam als politiële informatie-inwinners als bedoeld in artikel 141 onder b van het Wetboek van Strafvordering, teneinde te komen tot een (mondelinge) overeenkomst over de verkoop van één of meerdere vuurwapens en/of munitie. Besloten is daarbij dat er geen wapens of munitie zullen worden afgegeven.
In de periode van 3 mei 2017 tot en met 31 mei 2017 heeft er veelvuldig e-mailcontact plaatsgevonden tussen de e-mailadressen van de politie-infiltrant, [email 1], en de verdachte, [email 2]. Dit e-mailcontact zag op de aanschaf van een vuurwapen met bijbehorende munitie door de verdachte. De verdachte is met de informant de aankoop van een Glock 17 met bijbehorende munitie overeengekomen, tegen een aankoopprijs van € 1.700,00. Vervolgens zijn de verdachte en de politie-infiltrant overeengekomen dat het wapen en de bijbehorende munitie op 31 mei 2017 om 13 uur bij [hotel] in Vianen tegen contante betaling van € 1.700,00 door de politie-infiltrant aan de verdachte zou worden geleverd.
Op 31 mei 2017 omstreeks 12.40 uur bevond de politie-infiltrant zich in [hotel] Vianen en enkele minuten later ontving hij een e-mail van de verdachte, waarin de verdachte meldde dat hij eveneens bij Hotel [hotel] Vianen was gearriveerd. De politie-infiltrant heeft de verdachte een e-mail teruggestuurd, waarin hij mededeelde dat hij op de eerste verdieping zat, een rode polo droeg en een zonnebril op zijn hoofd had. Na een aantal minuten kwam een man - naar later bleek: de verdachte - aan de tafel van de politie-infiltrant zitten. De politie-infiltrant vroeg de man om het woord te zeggen en hoorde de man het codewoord “[codewoord]” zeggen. De vraag van de politie-infiltrant of de man het geld bij zich had, beantwoordde de man bevestigend.
De politie-infiltrant en de verdachte zijn vervolgens samen naar buiten gelopen en de verdachte vertelde daarbij dat hij vroeger een Walther had, dat hij die had weggegooid, dat hij er wel verstand van had en zich er in had verdiept en dat hij een revolver wilde. De politie-infiltrant hield de verdachte daarop voor dat hij een Glock had besteld, hetgeen de verdachte bevestigde.
De verdachte vroeg vervolgens aan de politie-infiltrant of hij hem kon bellen als hij in de toekomst patronen nodig had.
Daarop is de verdachte aangehouden op verdenking van overtreding van de Wet Wapens en Munitie.
Bij het daaropvolgende onderzoek aan de kleding van de verdachte is onder meer een geldbedrag van € 1.735,00 aangetroffen, bestaande uit 34 biljetten van € 50,00,
1. biljet van € 20,00 en 3 biljetten van € 5,00.
Nadien is op een onder de verdachte in beslag genomen laptop een pdf-bestand aangetroffen met de naam “glock”. Dit bestand betrof een handleiding van een Glock met als titel “Glock instruction for use”. Uit nader onderzoek bleek dat dit document op 8 mei 2017 om 13.41 uur gedownload was en op 24 mei 2017 om 07.16 uur geopend.
In het document stond onder andere de technische uitleg en werking van de Glock beschreven.
Gevoerde verweren
Schending van het Tallon-criterium
De raadsman heeft overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnotities gesteld dat sprake is geweest van een schending van het zogenoemde Tallon-criterium. Volgens de raadsman is sprake geweest van een ontoelaatbare uitlokking van de verdachte door een informant van de politie. Daartoe heeft de raadsman kort samengevat het volgende aangevoerd.
Voorafgaand aan het eerste e-mailcontact tussen [email 1] en [email 2] op 3 mei 2017 heeft de verdachte al contact gehad met ene [persoon], van wie hij het e-mailadres [email 1] en het codewoord “[codewoord]” had gekregen. Uit het dossier volgt dat dit waarschijnlijk iemand van de Australian Federal Police is geweest. Duidelijk is derhalve dat Nederland enige inmenging heeft gehad hierin. De daadwerkelijke start van het contact en de rol van de Nederlandse autoriteiten is echter aanvankelijk volledig buiten het dossier gebleven en na het opmaken van nadere processen-verbaal op verzoek van het hof nog altijd niet geheel opgehelderd. Welke rol de Nederlandse autoriteiten hebben gespeeld en op welke wettelijke grondslag hun handelen heeft berust, is nog altijd niet duidelijk. Wat de Australische autoriteiten hebben ondernomen, is in het geheel niet duidelijk. Controle van het handelen van de autoriteiten is daardoor onmogelijk.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op grond van het Tallon-criterium mag een opsporingsambtenaar een verdachte niet brengen tot het begaan van andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds van tevoren was gericht. Uit het dossier blijkt dat op 3 mei 2017 een e-mail bij de informant is binnengekomen afkomstig van het e-mailadres [email 2]. Op grond van het dossier moet worden aangenomen dat dit e-mailadres toen bij de verdachte in gebruik was. De verdachte heeft in daarop volgende e-mailberichten zelf aangegeven dat hij op zoek was naar een Glock 16, later verbeterd in een Glock 17, en daarbij behorende munitie (30 à 40 patronen).
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte zelf het initiatief heeft genomen tot de aankoop van een vuurwapen en munitie en dat er geen sprake is geweest van enige vorm van uitlokking.
Het hof overweegt voorts dat, nu het de verdachte is geweest die een nieuw contact heeft gelegd met het door de Nederlandse autoriteiten gecreëerde e-mailadres, dit de start is van het onderzoek in Nederland. Hier komt nog bij dat de verdachte op geen enkel moment heeft verklaard te zijn uitgelokt door de Australische autoriteiten.
Op grond van het vorenstaande stelt het hof vast dat de verdachte niet tot het begaan van andere strafbare feiten is gebracht dan waarop diens opzet reeds van tevoren was gericht. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de (rechtmatigheid van werkwijze van de) Australische autoriteiten is het hof is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel als uitgangspunt dient te gelden. Voorts ontbreekt - ook na de toelichting in de op verzoek van het hof opgemaakte nadere processen-verbaal van bevindingen - enige aanwijzing dat de Nederlandse autoriteiten inmenging hebben gehad in het contact tussen de Australische autoriteiten en de verdachte.
Het optreden van de politie-informant is niet zeer risicovol geweest voor de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing en heeft niet meer dan een beperkte inbreuk gemaakt op grondrechten van de verdachte.
Uit het dossier blijkt voorts dat bij de politie nooit de intentie aanwezig is geweest om daadwerkelijk tot verkoop van een vuurwapen en/of munitie over te gaan. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF7331) volgt dat er dan ook geen sprake is geweest van pseudo(ver)koop in de zin van artikel 126i van het Wetboek van Strafvordering, zodat geen bevel tot pseudo(ver)koop nodig was.
Concluderend: er is via de e-mailwisseling slechts een geringe inbreuk gemaakt op de privacy van de verdachte.
Het optreden van de politie-informant is niet zeer risicovol geweest voor de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing en heeft niet meer dan beperkte inbreuk gemaakt op grondrechten van verdachte. Het hof concludeert dat het handelen van de Nederlandse politie rechtmatig is en dat artikel 3 van de Politiewet daarvoor voldoende wettelijke grondslag biedt (vgl. ECLI:NL:HR:2019:298).
Het hof verwerpt het verweer.
Opzet
De raadsman heeft overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitnotities voorts gesteld dat de verdachte slechts het voornemen had om na te gaan of via het
darkwebeen vuurwapen kon worden gekocht. De verdachte had daarbij niet de intentie om daadwerkelijk een vuurwapen voorhanden te krijgen. Nu de verdachte geen opzet had op de uitvoering van het hem ten laste gelegde feit, dient hij te worden vrijgesproken.
Uit het dossier blijkt evenwel dat de verdachte op doelgerichte en effectieve wijze te werk is gegaan.
Hij is hij op het
darkwebgaan zoeken, heeft daar contact gelegd met een
vendorteneinde een wapen te kopen, heeft een geëncrypt e-mailadres aangemaakt en heeft contact opgenomen met het e-mailadres dat hij van die vendor heeft ontvangen. De verdachte heeft meerdere malen het initiatief genomen om met [email 1] over wapens (een Glock 16 dan wel 17 en bijbehorende munitie) te communiceren in het kader van een koop door hem en zodoende een afspraak gemaakt over de (ver)koop van het wapen en de munitie. Tot slot is de verdachte met het overeengekomen aanschafbedrag op de afspraak verschenen, heeft hij de veronderstelde verkoper aldaar benaderd en zich middels het afgesproken codewoord bekend gemaakt en is hij met de veronderstelde verkoper meegelopen naar diens auto, alwaar de (ver)koop van het wapen en de munitie geëffectueerd zou worden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uitvoeringshandelingen van de verdachte zozeer gericht zijn op het door de verdachte beoogde doel, te weten het kopen van een wapen en munitie, dat het niet anders kan dan dat het opzet van de verdachte daarop gericht is geweest. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Hij in
of omstreeksde periode van 1 mei 2017 tot en met 31 mei 2017 te Hilversum en
/ofVianen,
althans in Nederlandter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een Glock 17 en
/ofmunitie (behorend bij de Glock 17) als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden te krijgen het navolgende heeft gedaan
  • een of meere-mailbericht
    (en
    )gestuurd over de afname van het wapen en de munitie, en
    /of
  • met de verkoper een afspraak gemaakt over de aankoop en/of verkoop van het wapen en de munitie, en
  • met de verkoper per e-mail een afspraak gemaakt om voor
  • op de afgesproken plek
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging om een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden te krijgen. Hij is op het
darkwebop zoek gegaan naar een wapen. Slechts omdat de verdachte contact had gelegd met een undercoveragent en niet met een wapenleverancier, is het bij een poging tot het voorhanden krijgen van een wapen en munitie gebleven. Het ongecontroleerd bezit van een vuurwapen roept een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van anderen in het leven. Het blijft de vraag wat de verdachte van plan was met het wapen, nu hij daarover geen openheid van zaken heeft willen geven.
Het hof rekent dit alles de verdachte ernstig aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 september 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een reclasseringsadvies van Bouman GGZ d.d. 2 juni 2017.
Uit dit advies blijkt dat de verdachte op geen van de onderzochte leefgebieden echt problemen lijkt te ondervinden. De rapporteur ziet geen aanknopingspunten voor reclasseringsbegeleiding, daar de verdachte zijn leven op orde heeft.
Het hof is van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Uitgangspunt bij het voorhanden hebben van een pistool of revolver is – gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Strafvermeerderende factoren zijn onder meer het onder handbereik hebben van het wapen in een auto en het dragen van het wapen en/of de munitie in het openbaar. In een dergelijk geval zou het hof bij een voltooid delict uitkomen op een gevangenisstraf van 6 tot 9 maanden.
In beginsel is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Evenals de advocaat-generaal voorstaat, zal daarvan echter in dit geval van worden afgezien. Het hof overweegt daartoe dat het niet om een voltooid delict maar om een poging gaat, de verdachte zijn leven goed op orde heeft en het om een eenmalig incident lijkt te gaan. Het hof zal de verdachte om die reden enerzijds een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen als duidelijke waarschuwing dat hij zich in de toekomst dient te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Daarnaast zal het hof anderzijds een onvoorwaardelijke taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp behoort aan de veroordeelde toe. Het is tot het begaan van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde bestemd. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van veroordeelde.
In beslag genomen voorwerpen
Het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 1.700,00, zoals vermeld en omschreven op de lijst van in beslag genomen voorwerpen die als bijlage aan dit arrest is gehecht, zal conform de eis van de advocaat-generaal verbeurd worden verklaard. Het geldbedrag behoort immers de verdachte toe en het was bestemd voor het begaan van het bewezen verklaarde feit, het betrof immers het aankoopbedrag voor het wapen.
Ten aanzien van de eveneens onder de verdachte in beslag genomen en op voornoemde lijst vermelde andere twee geldbedragen van in totaal € 35,00 zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24, 33, 33a en 45 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het onder 1 op de beslaglijst vermelde geldbedrag van € 1.700,00.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het onder 2 en 3 op de beslaglijst genoemde geldbedrag van (in totaal) € 35,00.
Dit arrest is gewezen door mr. T.E. van der Spoel,
mr. T.B. Trotman en mr. W.M. Limborgh, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2019.