Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
beschikking van 17 december 2019
Hofkwartier Hotel Exploitatie B.V., h.o.d.n. Paleishotel,
[verweerster],
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
grievenbetoogt Paleishotel dat zij tijdig een beroep heeft gedaan op de overbruggingsregeling. Deze grieven slagen. In zijn beschikking van 14 december 2018 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de vervaltermijn van drie maanden van
art. 7:686a lid 4 aanhef en onder b BW niet van toepassing is als de werkgever een beroep doet op de overbruggingsregeling in reactie op een tijdig door de werknemer begonnen procedure waarin deze om toekenning van een transitievergoeding verzoekt (ECLI:NL:HR:2018:2305, r.o. 3.6.1 tot en met 3.6.4). Van zo’n geval is hier sprake. Dit betekent dat Paleishotel tijdig een beroep op de overbruggingsregeling heeft gedaan.
“de procedurele waarborgen”die art. 6 EVRM biedt ter voorkoming van oneerlijke procedures. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking namelijk geen aandacht besteed aan de schending van de ‘equality of arms’. Van deze schending is sprake omdat [verweerster] als werknemer gebonden is aan een vervaltermijn, terwijl de werkgever
“af kan wachten en daarmee zijn voordeel kan doen”. Daardoor is er een
“asymmetrie in vervaltermijnen”die de wetgever niet gewild heeft, aldus [verweerster]. Volgens [verweerster] werkt het hanteren van de vervaltermijn voor werkgevers geen onnodige procedures in de hand. Het hof gaat voorbij aan dit betoog. De beslissing van de HR komt er in de kern op neer dat het in overeenstemming is met de ratio van de vervaltermijn en de bedoeling van de wetgever dat in een situatie als de onderhavige, waarin de werkgever een beroep doet op de vervaltermijn bij wijze van verweer in reactie op een tijdig door de werknemer begonnen procedure, de werknemer wel en de werkgever niet aan deze vervaltermijn is gebonden. Daarbij was mede redengevend dat de werkgever zich anders gedwongen zou kunnen zien binnen de vervaltermijn zekerheidshalve zelf een procedure te beginnen, om een verklaring voor recht te verkrijgen dat hij aan de voorwaarden voor de overbruggingsregeling voldoet, en dat dit onnodige procedures in de hand zou werken, zelfs in gevallen waarin nog onduidelijk is of tussen partijen een geschil bestaat. In deze beslissing van de Hoge Raad ligt aldus besloten dat de bezwaren van [verweerster] niet opgaan. Van een oneerlijke procedure en strijd met art. 6 EVRM is in de gegeven situatie geen sprake.
van de onderneming van de werkgever, bij de toepassing van art. 24 lid 2 van de Ontslagregeling.
onderneming van dewerkgever’ en is geen sprake van een groep. In art. 24 lid 1 Ontslagregeling is het deel uitmaken van een groep expliciet genoemd. Voor een werkgever die behoort tot een groep met 25 of meer werknemers geldt ingevolge deze bepaling een fictieve draagkracht. Zo is in de toelichting op lid 1 vermeld:
“De groep wordt geacht draagkrachtig genoeg te zijn voor het de werkgever kunnen laten betalen van de tijdelijk verhoogde transitievergoeding voor oudere werknemers.”In de tekst van lid 1 geldt deze fictieve draagkracht niet alleen voor de tijdelijk verhoogde transitievergoeding voor oudere werknemers, maar ook voor de transitievergoeding van art. 7:673d lid 2 BW, door het niet van toepassing laten zijn van de overbruggingsregeling.
“de onderneming van de werkgever”. In de opzet/het systeem van art. 24 hebben de leden 1 en 2 elk een op zichzelf staande betekenis. Zo dient bijvoorbeeld een kleine werkgever die geen deel uitmaakt van een groep, ook aan de voorwaarden van lid 2 te voldoen. Anders gezegd, het gaat om twee afzonderlijke bepalingen met hun eigen voorwaarden, die ook afzonderlijk dienen te worden getoetst.
“de onderneming van de werkgever”, nadere uitwerking van lid 2 vergt, die ontbreekt. Ook dit bevestigt dat de (materiele) wetgever dit niet heeft beoogd.
art. 24 lid 2 van de Ontslagregeling.
Beslissing
Den Haag, zittingsplaats Den Haag;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Paleishotel aan [verweerster] te betalen een transitievergoeding van € 2.618,44 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten van de eerste aanleg;
- bekrachtigt de beschikking voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.