Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 5 november 2019
[appellant],
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
hierna te noemen: [geïntimeerde 1] c.s.,
advocaat: mr. J.A. Huijgen te Den Haag,
Het geding
De feiten
Vragenlijst voor de verkoop van een appartement’) heeft [geïntimeerde 1] c.s. de vragen (5.C) “
Zijn er in het appartement (gerepareerde) of (verborgen) scheuren en/of beschadigingen in/aan vloeren, plafonds en/of wanden aanwezig?” en (5.E) “
Is er in het appartement sprake (geweest) van gebreken aan de vloerconstructie, zoals scheve, doorbuigende, krakende, beschadigde en/of aangetaste vloerdelen?”, beantwoord met “
Nee”.
“verkrijgen inzicht in de bouwkundige staat in verband met aankoop van de woning”.
Er moet een afvoerleiding voor de wasemkap worden aangebracht via de douche door het
Het geschil en de vorderingen in eerste aanleg
De beoordeling van het hoger beroep
Het hof zal daarom bij de beoordeling van het hoger beroep uitgaan van de door [appellant] bij memorie van grieven verminderde eis om [geïntimeerde 1] c.s. en [geïntimeerde 3] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 45.000,- (herstelkosten), € 6.525,- (extra woonkosten), € 3.280,- (opslagkosten), € 2.831,- (advieskosten), vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.851,21, rente en proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
In artikel 6.3 van de koopovereenkomst is in dat verband, en voor zover hier van belang, bepaald dat de onroerende zaak bij de eigendomsoverdracht de feitelijke eigenschappen zal bezitten die nodig zijn voor een normaal gebruik als woning.
[X] heeft daarin onder meer het volgende verklaard.
“(…)- Als blijkt dat de koppen in de kassen aan het rotten zijn en dat visueel waarneembaar is op
“(…).Toen ik nog bij Haaglanden onderhoudsgroep b.v. in dienst was onder leiding van [naam]
De wetenschap van [geïntimeerde 1] c.s. volgt ook niet uit het feit dat de vloer bleek te worden ondersteund door losstaande paaltjes, dat de rotte balkkoppen bleken te zijn gekegd en dat onder de keukenvloer de rotte vloerbalken bleken te zijn verlengd. Weliswaar blijkt uit de verklaring van [X] dat de paaltjes onder de vloer van de woonkamer al aanwezig waren ten tijde van het aanbrengen van de vloerisolatie, maar niet is gebleken dat de werknemers die de isolatie hebben aangebracht dat ook aan [geïntimeerde 1] c.s. hebben verteld. [geïntimeerde 1] c.s. heeft dat bij gelegenheid van de zitting bij het hof desgevraagd nogmaals ontkend. Ook heeft [appellant] geen onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat [geïntimeerde 1] c.s. de paaltjes en de keggen zelf heeft aangebracht of laten aanbrengen (en daarvan rekeningen heeft achtergehouden) om zo aanwezige houtrot in de balken onder de vloer te verhullen.
heeft daarom, zowel door de algemene aanduiding in zijn rapport dat het om een visuele inspectie ging van de zichtbare en toegankelijke bouwdelen, als door zijn toelichting in het rapport dat hij alleen de omgeving in de kruipruimte rondom het luik in de achterkamer heeft geïnspecteerd, niet gehandeld in strijd met hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
heeft daartegen ingebracht dat vanuit het luik in de achterkamer inderdaad een paaltje zichtbaar is, maar dat dat paaltje niet de vloer ondersteunt, maar de riolering. [geïntimeerde 3] heeft daartoe verwezen naar de foto die hij vanuit het luik in de kruipruimte heeft gemaakt, zoals opgenomen in zijn rapport. Zowel tijdens de comparitie in eerste aanleg als het pleidooi in hoger beroep heeft [geïntimeerde 3] daarvan een uitvergrote (kleuren)foto getoond. Gelet op dat gemotiveerde verweer, heeft [appellant] niet kunnen volstaan met de enkele ontkenning dat het betreffende paaltje (enkel) de riolering ondersteunt. Het standpunt van [appellant] dat onder de riolering ook geen paaltje hoort te staan, wat daarvan verder zij, maakt op zichzelf nog niet dat [geïntimeerde 3] daarin aanleiding had moeten zien verder onderzoek te verrichten naar de deugdelijkheid van de vloer(constructie). Een paaltje dat de riolering ondersteunt, biedt immers nog geen aanwijzing voor de mogelijkheid van aanwezigheid van houtrot in de vloer(balken).
heeft daartegen ingebracht dat door de aanwezigheid van de Tonzon-isolatie en de vloerafdekking er te weinig ruimte was om door de kruipruimte heen te gaan. Door de aanwezigheid van het isolatiemateriaal zijn de balken bovendien nauwelijks zichtbaar. Ter zitting bij het hof heeft [geïntimeerde 3] daar onweersproken aan toegevoegd dat op grond van Arbo-regelgeving in een kruipruimte minimaal 60 centimeter ruimte beschikbaar moet zijn om onder door te kruipen en dat die ruimte door de aanwezigheid van de Tonzon-isolatie er niet was. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat hij door de kruipruimte te betreden de Tonzon-isolatie zou beschadigen. Gelet op dat verweer, en nu bovendien niet in geschil is dat de opdracht aan [geïntimeerde 3] een visuele inspectie van zichtbare en toegankelijke bouwdelen betrof, is er geen grond voor het oordeel dat [geïntimeerde 3] ten onrechte heeft nagelaten de kruipruimte te betreden.
[appellant] heeft niet weersproken dat pas nadat hij het plafond in de uitbouw had laten verwijderen, zichtbaar werd dat de dakbalk steunde op het kozijn en daardoor sprake was van een verzakking van de vloer. Dat gebrek was dus ten tijde van het (visuele) onderzoek door [geïntimeerde 3] niet zichtbaar. Wel staat vast dat [geïntimeerde 3] bij zijn onderzoek de scheurvorming in het voegwerk van de gevel boven de deuren van de uitbouw heeft geconstateerd. Zonder nadere toelichting, die [appellant] niet heeft gegeven, kan daaruit echter niet worden geconcludeerd dat [geïntimeerde 3] aanleiding had moeten zien voor (advies tot) nader onderzoek van de constructie van de dakbalk en de vloer. Die conclusie kan ook niet worden getrokken uit het rapport van HBC van 20 februari 2016 (pagina 6, onder 3), waarnaar [appellant] ter zitting heeft verwezen. Daarin wordt immers alleen vastgesteld wat zichtbaar was nadat het plafond was verwijderd, en niet dat de scheurvorming in het voegwerk op zichzelf al een aanwijzing was voor een gebrekkige constructie van de dakbalk. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat [geïntimeerde 3] het gebrek aan de dakbalk in de uitbouw bij zijn onderzoek had kunnen en moeten constateren.
Beslissing
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in de hoofdzaak van de rechtbank Den Haag, team handel, van 20 december 2017;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 1] c.s. tot op heden begroot op € 726,- aan griffierecht en € 5.877,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief IV);
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde 3] tot op heden begroot op € 726,- aan griffierecht en € 5.877,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief IV), en op € 157,- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.