In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een directeur-grootaandeelhouder van een vennootschap, tegen een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016. De vennootschap had aangifte loonbelasting gedaan, maar kon door liquiditeitsproblemen het loon van belanghebbende niet uitbetalen. De Inspecteur heeft het niet-uitbetaalde loon van € 32.032 echter terecht in de heffing van de inkomstenbelasting betrokken, omdat het loon vorderbaar en inbaar was. Het Hof oordeelt dat belanghebbende, als directeur-grootaandeelhouder, de mogelijkheid had om zijn loonvordering te verrekenen met een schuld aan de vennootschap, waardoor het loon als genoten kan worden aangemerkt.
De procedure begon met een aanslag van de Inspecteur, die door belanghebbende werd bestreden. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting bij het Hof werd duidelijk dat belanghebbende in moeilijke financiële omstandigheden verkeerde, maar het Hof kon deze omstandigheden niet meewegen in zijn juridische beoordeling. De wet biedt geen ruimte voor coulance in belastingzaken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur de aanslag terecht had opgelegd, omdat het niet-uitbetaalde loon als genoten moet worden aangemerkt.
De uitspraak van het Hof werd op 22 oktober 2019 gedaan, en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.