ECLI:NL:GHDHA:2019:2778

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
200.257.759/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van partneralimentatie op grond van grievend gedrag

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de partneralimentatie die de man aan de vrouw verschuldigd was. De man, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat de vrouw zich grievend heeft gedragen door in te breken in zijn e-mailaccount en vertrouwelijke informatie naar zijn werkgever te sturen. Dit heeft geleid tot zijn ontslag en heeft zijn financiële situatie ernstig aangetast. De vrouw betwist de beschuldigingen en stelt dat haar handelen niet grievend was en dat de gevolgen voor de man minder ingrijpend zijn dan hij doet voorkomen. Het hof heeft de feiten van de rechtbank overgenomen en beoordeeld of het gedrag van de vrouw zodanig grievend was dat het onaanvaardbaar is om van de man nog een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Het hof oordeelt dat de vrouw zich zodanig grievend heeft gedragen dat de alimentatieverplichting van de man per 1 juli 2018 beëindigd wordt. De vrouw moet de onterecht ontvangen alimentatie terugbetalen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.257.759/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 18-5549
zaaknummer rechtbank : C/09/557512
beschikking van de meervoudige kamer van 25 september 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. L.J.W. Govers te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 12 april 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 23 mei 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 juli 2019 met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 24 juli 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de man;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De man is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
3. De feiten
3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw zijn gehuwd geweest van [datum] 2001 tot [datum] 2015.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 oktober 2015 is de echtscheiding
uitgesproken en is bepaald dat het door de man en de vrouw opgestelde echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan deel uitmaken van de beschikking.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank den Haag van 2 februari 2018 is, voor zover in hoger beroep van belang – met wijziging in zoverre van de beschikking van 5 oktober 2015 –
de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van 1 februari 2018 bepaald op € 796,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man – strekkende tot de beëindiging van de door de man aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie met ingang van 1 juli 2018 en een veroordeling van de vrouw in de proceskosten – afgewezen.
4.2
De man is het hiermee niet eens. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
I. het recht van de vrouw op partneralimentatie met ingang van 1 juli 2018 te beëindigen, althans minder ingrijpend te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht;
II. de vrouw te veroordelen in zowel de proceskosten in eerste aanleg als de proceskosten in hoger beroep, althans te beslissen zoals het hof in goede justitie juist en redelijk acht.
4.3
De vrouw verzet zich daartegen. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Partneralimentatie
5.1
De man is van mening dat het recht van de vrouw op partneralimentatie dient te worden beëindigd vanwege grievend gedrag van de vrouw. Volgens de man heeft de vrouw willens en wetens ingebroken in het e-mailaccount (privé) van de man. Zij heeft hiermee in ernstige mate zijn privacy geschonden. De vrouw had behoren te weten dat het onbetamelijk was om na de echtscheiding rond te gaan snuffelen in de e-mails van de man. Het feit dat de man zijn wachtwoord na scheiding niet had veranderd, doet hier niet af. De vrouw heeft willens en wetens meerdere berichten naar de ex-werkgever van de man doorgestuurd, met het uitsluitende doel om de man kapot te maken. Dit blijkt uit het feit dat zij in de e-mails vraagt om deze door te geleiden naar de directeur/eigenaar. De ernst van de gedragingen van de vrouw blijkt tevens uit de aangifte van de man van 27 september 2018. Zowel de politie als het Openbaar Ministerie nemen deze zaak zeer serieus. Daar komt bij dat de gedragingen van de vrouw niet stoppen. Zij heeft de man inmiddels alweer per telefoon en per e-mail benaderd, terwijl hij duidelijk te kennen heeft gegeven geen contact meer te willen. De man heeft zijn contactgegevens ook veranderd, maar blijkbaar is de vrouw daar achter gekomen en zoekt zij tegen zijn wil in contact met de man. De man vreest voor recidive aan de zijde van de vrouw. De man is dan ook van mening dat geen sprake is meer is van lotsverbondenheid. Gelet op de ernstige gedragingen van de vrouw had de man verwacht dat de rechtbank aangaande zijn alimentatieverplichting enige maatregel (beëindiging partneralimentatie of minder vergaande optie) zou treffen.
5.2
De vrouw stelt zich op het standpunt dat haar gedragingen, te weten het doorzenden van een email van de man naar diens werkgever, niet zodanig grievend kan worden geacht dat dit tot een beëindiging van de alimentatieverplichting zou moeten leiden. De vrouw vindt dat daarbij ook gewicht toekomt aan de omstandigheid dat het handelen van de vrouw voor de man uiteindelijk minder vergaande gevolgen heeft gehad dan de man aanvankelijk heeft doen blijken. De man gaf aan dat hij op staande voet was ontslagen, maar ter zitting bleek dat hij een regeling met zijn werkgever had getroffen. Verder is er niets bekend over de gevolgen die de kwestie voor de man heeft gehad. De man lijkt werk te hebben en hij betaalt nog steeds de alimentatie. De man heeft ook geen toelichting gegeven op zijn huidige (financiële) situatie. De stellingen van de man dat zij hem ‘willens en wetens’ kapot heeft willen maken en ‘dat de gedragingen van de vrouw niet stoppen’, worden door de vrouw betwist. Partijen hebben, als ex-echtelieden en ouders van hun zoon [naam 2] , af en toe contact. Volgens de vrouw is geen sprake van enige onrechtmatige gedraging van haar jegens de man. Het opleggen van enige (minder vergaande) maatregel is niet aan de orde, aldus de vrouw.
5.3
Het hof stelt voorop dat de rechter bij het vaststellen van de alimentatieplicht rekening kan houden met omstandigheden van niet financiële aard; in uitzonderlijke gevallen kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie leiden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot een (volledige) bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2058). In het algemeen geldt dat bij de beoordeling in een concreet geval, of een zodanige situatie zich voordoet, terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Voorts dient bedacht te worden dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te beëindigen dan wel te matigen.
5.4
Voorts overweegt het hof dat de door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting kan worden beschouwd, maar het voortduren van die verplichting berust niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ’vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695). De rechter kan, buiten het in de wet geregelde geval van artikel 1:160 Burgerlijk Wetboek, een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen.
5.5
Gelet op het voorgaande zal het hof beoordelen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in het levensonderhoud verlangt.
5.6
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat de vrouw zich zodanig grievend jegens de man heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij van de man thans nog een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man tot medio 2018 werkzaam was als accountmanager bij [werkgever] . In de periode dat de man daar nog werkzaam was, heeft de vrouw zonder medeweten van de man ingelogd op zijn e-mailaccount. Zij heeft daarbij een aantal e-mails van de man gevonden, waaruit bleek dat hij
producten van zijn werkgever, nadat hij ze had gereviseerd, doorverkocht aan bestaande klanten van [werkgever] , zonder de opbrengst aan zijn werkgever af te staan. De vrouw heeft de werkgever van de man hiervan op de hoogte gebracht door deze e-mails vanuit haar eigen e-mailaccount op 1 mei 2018 en op 7 mei 2018 door te sturen naar de werkgever van de man met de mededeling ‘Graag doorsturen naar [naam] en [naam] ’ en ‘Graag doorsturen naar [naam] ’. Naar het oordeel van het hof had de vrouw geen inbreuk mogen maken op de privacy van de man door zichzelf toegang te verschaffen tot zijn e-mailaccount om vervolgens de voor de man belastende e-mails door te sturen aan zijn werkgever. Het enkele feit dat de vrouw kennelijk over de inloggegevens van het e-mailaccount aan de man beschikte, maakt dat niet anders. Dat zij voor dit doel toestemming van de man had om op zijn e-mailaccount in te loggen is niet gebleken. De vrouw is inmiddels ook strafrechtelijk veroordeeld en heeft een (thans nog herroepelijke) werkstraf van 40 uren opgelegd gekregen vanwege computervredebreuk. Verder had de vrouw moeten beseffen dat door het versturen van de e-mails het aanzienlijke risico bestond dat het dienstverband van de man, en daarmee zijn inkomen, direct in gevaar zou kunnen komen. Uiteindelijk heeft dat risico zich ook verwezenlijkt en is de man zijn baan bij [werkgever] om die reden kwijtgeraakt. De stelling van de vrouw dat zij in een opwelling heeft besloten om de bewuste e-mails naar de toenmalige werkgever van de man te verzenden, acht het hof niet geloofwaardig. Zij heeft de eerste e-mail op 1 mei 2018 verstuurd en de tweede e-mail pas op 7 mei 2018. In de tussenliggende periode (zes dagen) heeft de vrouw rustig over de gevolgen van het verzenden van de bewuste e-mails kunnen nadenken. Toch heeft zij ervoor gekozen om de voor de man belastende e-mails nog een keer door te sturen naar de werkgever van de man (het hof ziet dit gelet op het tijdsverloop als meerdere handelingen). De vrouw heeft daarmee bewust schade aan de bestaanszekerheid van de man toegebracht. De emoties vanwege de voortdurende problemen tussen partijen na hun scheiding en de gevolgen daarvan voor hun zoon – die mogelijkerwijs hebben bijgedragen aan het gedrag van de vrouw – vormen daarvoor geen rechtvaardiging. Dat de man niet valselijk door de vrouw is beschuldigd en de gevolgen voor de man minder ingrijpend waren dan in eerste instantie gesteld, leidt – nu de handelingen van de vrouw desalniettemin concrete en vergaande nadelige gevolgen voor de man hebben gehad – evenmin dat een andere conclusie.
5.7
Alles in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat voornoemde gedragingen van de vrouw dermate grievend voor de man zijn of zijn geweest dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in haar levensonderhoud verlangt. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het verzoek van de man – strekkende tot de beëindiging van de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie per 1 juli 2018 – alsnog toewijzen.
Ingangsdatum en terugbetalingsverplichting
5.8
De ingangsdatum van de wijziging van 1 juli 2018 staat tussen partijen niet ter discussie. Derhalve zal het hof eveneens van deze datum uitgaan.
5.9
Nu het hof de onderhoudsverplichting van de man jegens de vrouw per 1 juli 2018 beëindigt, heeft dit tot gevolg dat de vrouw de nadien van de man ontvangen partneralimentatie zonder recht of titel heeft verkregen. Op haar rust dan ook de verplichting deze als onverschuldigd betaald aan hem terug te betalen. De omstandigheid dat de door de man betaalde partneralimentatie reeds door de vrouw is geconsumeerd, leidt daarbij – nu het hof dat onder de gegeven omstandigheden niet passend acht – niet tot een ander oordeel.
Proceskosten
5.1
De man is van mening dat de vrouw vanwege haar uitermate grievende gedrag met het oogmerk de man bewust schade toe te brengen in de proceskosten in eerste aanleg en in de proceskosten in hoger beroep moet worden veroordeeld.
5.11
Het hof ziet in hetgeen door de man naar voren is gebracht geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt in familierechtelijke zaken dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in beide instanties zal om die reden worden afgewezen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 februari 2019 en, opnieuw beschikkende:
bepaalt – met wijziging in zoverre van de rechtbank den Haag van 2 februari 2018 – dat de verplichting van de man om aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud te verstrekken eindigt op 1 juli 2018;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, O.I.M. Ydema en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier, en is op 25 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.